Door Michiel de Vaan
ondeugend bn. ‘ongehoorzaam’
Middelnederlands ondoghende [spreek uit als ondeugende] heren ‘deugdeloze heren’ (ca. 1400, Willem van Hildegaersberch), Vroegnieuwnederlands ondeugend ‘ondeugdelijk’: overmids dat zij tvolc van dien lande ooc ondueghende ende ombequame vonden ter oorloghen ‘aangezien ze de bewoners van dat land ook ondeugdelijk en onbekwaam vonden voor de oorlog’ (1557, Zeebout, Tvoyage van Mher Joos van Ghistele), dat sy wt ghiericheyt de ghenen niet en straffen, die ondeughende loos dinck offeren‘dat ze uit gierigheid niet diegene straffen die waardeloze dingen offeren’ (Deux-Aesbijbel, 1562). Voorbeelden uit de 17e eeuw: de oude doch ondeugende uytvlucht ‘de oude maar ondeugdelijke smoes’ (1618), ondeuchende wapenen ‘ondeugdelijke wapens’ (1647), ondeugent kruyt ‘nutteloos kruid’ (1655), de plancken vanden solder waeren gansch ondeugend ende vergaen ‘de zolderplanken waren geheel ondeugdelijk en verrot’ (1662, Verbaal Meijerij Den Bosch). In de 18e en 19e eeuw ook ‘deugdeloos, onzedelijk, oneerbaar’. Vanaf de 19e eeuw komt de huidige betekenis ‘brutaal, ongehoorzaam’ voor: die haar nu reeds ondeugend plaagde (Loosjes, 1806), wederkeerig als een ondeugend kind ‘weerspannig’ (1837).
Ontkenning van het tegenwoordig deelwoord van deugen, Middelnederlands doeghend, doghend, dughend ‘deugdzaam, edel’ [spreek alle uit als deugend] in Hollandse teksten (ca. 1400), Vnnl. sporadisch deugend ‘goed, vroom’ (1650). Een slechts eenmaal aangetroffen variant van de ontkenning is wanduegende [onderpanden] ‘ondeugdelijke onderpanden’ (Den Bosch, 1529).
Literatuur:
Voor de transcriptie van het Verbaal van de Meijerij van Den Bosch uit 1662, zie www.henkbeijersarchiefcollectie.nl/historisch_onderzoek/nationaal_archief.htm
Laat een reactie achter