Daarom zijn er twee ‘Meesterschapsteams Nederlands’ opgericht, die zich onlangs hebben uitgesproken over het feit dat er dringend iets moet veranderen aan het onderwijs Nederlands in zowel de onderbouw als de bovenbouw. Dit manifest spreekt zich nog niet inhoudelijk uit over wat er zou moeten veranderen. Wij willen hier vast een voorzet doen. Daarmee reageren we ook op een ander recent gepubliceerd advies, namelijk van het platform ‘Onderwijs 2032’.
Maak het vak Nederlands aantrekkelijker
Door Yra van Dijk (Universiteit Leiden), Marc van Oostendorp (Meertens Instituut), Thomas Vaessens (Universiteit van Amsterdam), Arie Verhagen (Universiteit Leiden)
Dit is een uitgebreidere versie van een artikel dat gisteren verscheen in NRC Handelsblad.
Het gaat niet goed met het voortgezet onderwijs in de moedertaal. Zowel leraren als leerlingen zijn ontevreden met het curriculum, dat al twintig jaar ongewijzigd is. Uit onderzoek van een paar jaar geleden blijkt dat scholieren het vak als een van de saaiste op school beschouwen, het trekt een dalend aantal studenten in het Hoger Onderwijs, met een nijpend lerarentekort als gevolg. Vooral in de periode van het centraal examen uitten de afgelopen jaren docenten, ouders, leerlingen en deskundigen kritiek, maar ook daarbuiten heerst er grote onvrede.
Hoewel er in het voortgezet onderwijs erg hard gewerkt wordt door buitengewoon gedreven en bekwame leraren, vinden ook zij deze vakinhoud frustrerend, omdat het geen vakinhoud is, en omdat ze hun leerlingen niet adequaat kunnen voorbereiden op een vervolgopleiding.
De invulling van het vak Nederlands in het Middelbaar Onderwijs is steeds meer opgeschoven in de richting van vaardighedenonderwijs. Leesvaardigheid, schrijfvaardigheid en mondelinge presentatie staan centraal. De ruimte die traditioneel beschikbaar was voor literatuuronderwijs is sterk gekrompen en de taalbeschouwing van het Nederlands komt vaak niet verder dan spelling en traditionele grammatica en het benoemen van argumentatiepatronen.
Het platform Onderwijs 2032 legt de nadruk op burgerschap en persoonlijke ontwikkeling, en vindt het ‘belangrijk dat burgers weten hoe ze nieuwe informatie tot zich kunnen nemen en hoe ze die in wisselende situaties toe kunnen passen.’ In een toelichting vatte voorzitter Paul Schnabel een en ander samen met de rijmwoorden vaardig, aardig en waardig.
Het schoolvak Nederlands zou daarin, menen wij, een cruciale rol kunnen spelen.
Wat we nodig hebben is een curriculum dat Nederlanders opleidt die een fundamentele kennis hebben over hun taal en de rol daarvan in de samenleving, en van de voorstelling van de wereld die in teksten en andere media wordt opgebouwd (denk aan het verschijnsel ‘framing’ – dat is zeker niet beperkt tot de journalistiek) . Dan leid je mensen op die kritische beschouwers zijn van alles wat hen in taal wordt aangeboden, of dat nu via literatuur, sociale media en journalistiek gebeurt of via dagelijkse interactie met anderen.
Tevens zou Nederlands een van de schoolvakken moeten zijn waar de beginselen van media-analyse wordt aangeboden, omdat daarin methoden worden gebruikt die uit de taal- en tekstanalyse stammen. Representatie-kritiek zou dan een actueel en relevant onderdeel zijn van het curriculum. Een ander voorbeeld is dat leerlingen zich bij Nederlands met behulp van communicatietheorie kritische vragen leren stellen over de bron van een boodschap, en bv. leren analyseren wat een medium voor invloed heeft op de inhoud van een boodschap (‘the medium is the message’).
Ook het onderwijs op het gebied van taalvariatie en de effecten van het gebruik van taal in zakelijke teksten biedt tal van mogelijkheden om aan te sluiten bij de doelstellingen van het platform 2032. Thema’s zoals taalvariatie en meertaligheid stimuleren leerlingen om te reflecteren op identiteit en diversiteit in Nederland en Europa. De vraag naar ‘begrijpelijke en effectieve taal’ dwingt leerlingen om na te denken over de afstemming van een boodschap op het publiek. Wat voor de ene groep begrijpelijk is of bij de ene groep effect heeft, kan voor een andere groep moeilijk te begrijpen zijn of in het geheel niet effectief. Kennis van dit soort zaken draagt bij aan het taalbewustzijn en aan de taalvaardigheid en dus het zelfbeeld van leerlingen.
We pleiten daarnaast voor een herstel van het literatuuronderwijs bij Nederlands. Niet als leesbevordering (wat een vakoverschrijdende verantwoordelijkheid van het voortgezet onderwijs zou moeten zijn), maar als manier om een kritische en analytische leeshouding aan te leren. Het bestuderen van complexe teksten wordt aantrekkelijker voor leerlingen als ze de modellen in handen krijgen om ze te analyseren. Retorica en discours-analyse kunnen bijvoorbeeld worden ingezet bij zowel zakelijke als bij literaire teksten.
De vraag die het platform stelt, namelijk hoe ‘persoonsvorming’ gestalte kan krijgen in het VO, kan volgens ons goed beantwoord worden met een grotere nadruk op literatuur in het curriculum. Literatuur lezen vergroot het talig, creatief en empathisch vermogen en is een confrontatie met en verbeelding van andere werelden. Dat is wat de leerlingen van de toekomst nodig hebben.
In boeken, maar ook in films gaat het om het creëren, representeren en kritisch omgaan met nationale, culturele, persoonlijke identiteiten en herinneringen. Denk ook aan storytelling als een essentieel onderdeel van identiteitsconstructie: creatief schrijven zou een vast onderdeel van het curriculum moeten zijn, en schrijven moet weer een onderdeel zijn in het centrale eindexamen.
We pleiten voor een literatuuronderwijs dat vakoverschrijdend en gedeeltelijk instrumenteel wordt ingezet, ook bij andere vakken als geschiedenis en filosofie: verhalende teksten leren begrijpen is een manier om de wereld te leren kennen en bevragen.
Ten slotte nog dit. Platform Onderwijs 2032 stelt voor ‘Taal en cultuur’ als apart domein te hanteren in plaats van het huidige (impopulaire) Cultuur en Maatschappij. De voorgestelde scheiding tussen de domeinen ‘mens en maatschappij’ enerzijds en ’taal en cultuur’ anderzijds zal de verschraling van dat domein alleen maar verder doen toenemen. Wij stellen voor de domeinen los te laten en zo meer ruimte te bieden aan een brede en interdisciplinaire ontwikkeling ‘op maat’. Alleen dan kunnen er vruchtbare en actuele dwarsverbanden ontstaan tussen de bèta en de alfa-vakken.
Wat we nodig hebben is de installatie van een brede commissie die bestaat uit onderwijskundigen, leraren, academische neerlandici en educatieve uitgevers. Die commissie zou zich kunnen baseren op de plannen die naar voren zijn gekomen uit het platform Onderwijs 2032, en op de conclusies uit de meesterschapsteams Letterkunde en Taalkunde. Daarin zou gewerkt kunnen worden aan een nieuw curriculum en een nieuwe methode voor Nederlands, die toekomstbestendig, actueel en aantrekkelijk zijn. Daarbij zou ook een landelijk inhoudelijk bijscholingsprogramma voor leraren opgezet kunnen worden dat waarborgt dat de banden tussen het voortgezet onderwijs, de universiteit en het HBO sterk worden en sterk blijven.
Laat een reactie achter