Veel meer mensen hebben het gevoel dat ze talig ‘tussen plekken’ zweven. In het noorden vertellen ze me na vijfendertig jaar dat ik in het zuiden thuishoor en in het zuiden plaatsen ze me in het noorden. Blijkbaar is hoe we spreken direct aan een plek verankerd en hoort Nederlands thuis binnen de grenzen van Nederland, Frans binnen de grenzen van Frankrijk en Wieërts in Weert. Maar hoewel we de relatie tussen taal en plek als permanent ervaren en als natuurlijk en vanzelfsprekend, is het idee dat een taal gekoppeld is aan een plek nog niet zo oud. Het idee krijgt vaste vorm na 1848 wanneer in Europa de moderne natiestaten ontstaan: Duitsland en Italië en centralisatie van Nederland en Frankrijk. Een van de belangrijkste argumenten in die tijd voor een eigen staat is dat volkeren wezenlijk van elkaar verschillen en dat taal die verschillen weerspiegelt. In die tijd krijgt het idee vaste vorm dat er zoiets als het Nederlands of het Frans of het Duits bestaat. Het Nederlands vatten we vanaf die tijd op als een taal die geen variatie kent en niet verandert – dus iedereen spreekt gelijk aan elkaar en altijd hetzelfde – en dat Nederlands is haarscherp van andere talen zoals het Duits te onderscheiden. Vanaf die tijd kunnen we talen tellen: Nederlands, Engels, Duits… Dit idee zien we ook terug in gedachten over dialecten. Leerlingen met hun profielwerkstuk vragen altijd hoeveel dialecten er in Limburg zijn. Het idee dat we dialecten net als talen in talige kenmerken probleemloos van elkaar kunnen onderscheiden, is dus nog niet zo oud maar wel erg diep ingesleten.
Ontheemde talen
Door Leonie Cornips
Begin jaren tachtig vertrok ik voor mijn studie naar Amsterdam. In de eerste week verloor ik al meteen mijn paspoort. Bij de balie van het politiebureau waar ik aangifte doe, luistert een meneer aandachtig naar mijn verhaal. Hij vertelt me dat ik voor aangifte naar boven moet. Ik loop naar de eerste verdieping en wacht in een lange rij. Net als ik het juiste kantoor binnenloop, zie ik vanuit mijn ooghoek het bordje vreemdelingenpolitie hangen. Ik ben erg verbaasd, maar ja, net in Amsterdam. Ik vertel mijn verhaal aan de dienstdoende agent en tot mijn verrassing zegt hij: ‘Je kan geen aangifte doen want je zal eerst moeten bewijzen dat je Nederlander bent want met zo’n afwijkend accent ben je eerder een Duitser of Belg.’ Achteraf denk ik dat hij een Amsterdams grapje met me uithaalde maar in die tijd begreep ik dat niet.
Nu is dit verhaal natuurlijk niet uniek.
Maar het idee van een vaste verbinding tussen taal en plek begint flinke scheuren te vertonen. In het verleden was dit idee goed te handhaven omdat in taalkundig onderzoek de aandacht uitging naar mensen die in één plek opgroeien en wonen. Maar mensen zijn altijd mobiel geweest en nu valt die mobiliteit niet meer te negeren. Mensen zijn gedwongen hun land te verlaten of verplaatsen zich voor werk, scholing en liefde. Mensen die circuleren brengen nieuwe manieren van spreken voort. Het Nederlands veranderde altijd al, maar het valt nu op. Een alternatief om met het veranderende Nederlands om te gaan, is het idee van een vaste relatie tussen taal en plek los te laten. Taal is niet het bezit van een land maar aan sprekers en de betekenissen die ze uitdrukken in verschillende situaties. Die sprekers kunnen woorden en andere talige bouwstenen eindeloos met elkaar combineren. Wij doen dat net als onze voorouders. In deze zin staan zes woorden die vroeger uit andere talen ontleend zijn: Ik wil een kamer reserveren via mijn computer op mijn buro. Ik betaal met doekoe. Zijn die zes woorden nog te herkennen?
Laat een reactie achter