Op de poëziekalender van Van Oorschot een klassieker van Lodeizen:
ik ben het zuiverste dier op aarde
ik slaap met de nacht als met mijn lichaam
en de nacht wordt groter in mijn hart
in het donkere weefgetouw van je vingers
borduur ik een nacht van eenzaamheid
veelkleurig veeleisend veranderlijk
ik ken alle tranen van de eenzaamheid
sla mij maak mij open
ik ben een roos van vrolijkheid
kom hier vertrouw mij
ik gooi de wind vol sterren
als een boot van overvloed
in de spaarzaamheid van de zee
nu ben je niet gekomen
en zachtjes ga ik dicht.
Met Lodeizens reputatie is het altijd raar gesteld gesteld geweest. In het begin van de jaren vijftig was hij even de Jacques Perk van de Vijftigers – in de tijd dat Vinkenoog de Vijftigers aan het volk voorstelde in zijn bloemlezing Atonaal. Al snel bleek hij met de poëzie van Kouwenaar en Lucebert toch niet zoveel te maken te hebben, maar zijn bundel werd goed verkocht: om de paar jaar een herdruk. Vijftigertheoreticus Rodenko wijdde een uitvoerig en bewonderend essay aan hem waarin een Hegeliaans moedercomplex de oerbron was van alle tegenstellingen in deze poëzie en wat er verder stroomde en niet stroomde.
In de jaren zestig weer een culturele revolutie. In het legendarische Shaffy Chantant bleken Lodeizens gedichten moeiteloos te passen tussen de chansons van Liesbeth List en het pathos van Shaffy zelf: Shireen Strooker en Joop Admiraal droegen ze voor. Middelbare scholieren bleven Lodeizen lezen: nog steeds herdruk op herdruk. Het was, is en blijft schoolkrantenpoëzie.
In de jaren negentig verschenen zijn door een hoog- of zeergeleerd trio samengestelde en geannoteerde Verzamelde gedichten. Een van hen, Redbad Fokkema, waren al die gevoelige jongemannenkladjes te veel geworden. Zijn Aan de mond van al die rivieren; een geschiedenis van de Nederlandse poëzie sinds 1945 begint met een afrekening met Lodeizen. In vijf pagina’s wordt Lodeizen kaltgestellt als een dichter die zijn beste versregels ‘in een onbewaakt ogenblik’ aan het papier toevertrouwt, daarmee ‘geen enkele verwachting’ verstoort, zich voegt in een traditie die streeft naar ‘universalisering, sublimering, mythologisering, idealisering van de dagelijkse werkelijkheid’, zich niet de ambiguïteit van zijn eigen regels realiseert. De Jacques Perk van de Vijftigers lijkt de ultieme anti-Vijftiger te zijn geworden en een onnozele bovendien.
Vijftiger en anti-Vijftiger: hoe synthetiseert Hugo Brems dat in Altijd weer vogels die nesten beginnen? Lodeizens naam valt tien keer: meestal in een Vijftigersrijtje à la Vinkenoog. Volgens Brems kan er zowel in Vlaanderen als in Nederland van Vijftigers gesproken worden, maar is niet iedereen even experimenteel:
Er was, met andere woorden, in de jaren na 1950 een brede stroom van vernieuwende poëzie, waarvan de Vijftigers de voorhoede en de experimentele dichters van Reflex de kern vormden (116).
Tot die voorhoede rekent Brems Lodeizen negen keer, maar de tiende is dan weer vreemd. Het gaat over de debuten van onder meer Kopland en Herzberg, dichters die aansloten bij een ‘lange traditie’ :
Een poëzie zoals die in het verleden met wisselende accenten werd geschreven door dichters als J.C. Bloem, Jan van Nijlen, Willem Elsschot, Richard Minne, Martinus Nijhoff, Ed. Hoornik, M. Vasalis of Hans Lodeizen (312).
Meer achterhoede dan voorhoede, lijkt het hier. Als tijdgenoot van Lucebert en Kouwenaar is Lodeizen blijkbaar een vernieuwer, maar hij vernieuwt een traditie waarvan andere Vijftigers niet veel moeten weten.
Het is een mooi gedicht, vind ik. Onmogelijke woorden als ‘eenzaamheid’, ‘spaarzaamheid’ en ‘vrolijkheid’ doen het goed; het hart, de roos en de sterren doen het wat minder. De eerste regel, de zesde en de een-na-laatste strofe maken het gedicht wat mij betreft. Het hele gedicht heeft een muzikaliteit en een regelmaat die het boven de schoolkrantenpoëzie uittillen, al geloof ik dat elk geestelijk leven uiteindelijk iets puberaals heeft.
De Verzamelde gedichten werden samengesteld en geannoteerd door Wiljan van den Akker, Redbad Fokkema en Mirjam van Hengel. Het boek van Fokkema is uit 1999. Brems’ geschiedenis uit de bekende reeks verscheen in 2006. De uitsmijter heb ik helaas niet van mezelf.
Laat een reactie achter