Een neerlandicus kan maar beter geen Italiaanse taalgeleerde als vrouw hebben. Het kleinste uitstapje in de historische taalwetenschap wordt ongenadig afgestraft: zoiets als het Latijn hebben wij toch maar mooi niet.
Toch is er inmiddels een redelijk stevige canon van kennis opgebouwd over de geschiedenis van het Nederlands. Een belangrijkste prestatie van de afgelopen decennia is de ontsluiting van het Oudnederlands voorbij Hebban olla uogala. (We wachten met spanning op de studie die NederL-medewerker Michiel de Vaan over dit onderwerp zal publiceren.)
Het werd daarom wel weer eens tijd voor een nieuw handboek over het onderwerp. Dat is nu geschreven door Henk Bloemhoff en Nanne Streekstra; er zijn twee hoofdstukken aan toegevoegd, een over zo’n beetje alle taalvariëteiten uit het zuiden (Brabants, Limburgs, Vlaams en Zeeuws) en een van Arjen Versloot over het Fries.
Het lijkt me bruikbaar voor het doel waarvoor de uitgever het aanprijst – “naslagwerk voor studenten en een handig hulpmiddel voor andere geïnteresseerden” –, maar een ideaal boek is het niet geworden.
Naamvallen
Het boek geeft een goed overzicht van wat je min of meer de stand van zaken in het historisch onderzoek kunt noemen en het doet dat over het algemeen op een duidelijke manier. Een student zal wel af en toe flink moeten studeren, maar historische taalkunde is nu eenmaal een ingewikkeld vak. De nadruk ligt op de zogenoemde interne taalgeschiedenis – ontwikkelingen in het klanksysteem, de woordvorming, de zinsbouw en in de woordenschat – al wordt als achtergrond ook wel wat over de externe geschiedenis verteld.
Dat laatste gebeurt naar mijn smaak wel wat te weinig. Het feit dat in ieder geval sommige ontwikkelingen duidelijk gebonden kunnen worden aan zaken die er in de samenleving in de Lage Landen gebeurden, verlevendigt niet alleen de stof, maar maakt een en ander ook meer inzichtelijk. Dat het verdwijnen van naamvallen uit het Middelnederlands zeer waarschijnlijk niet alleen samenhing met het feit dat slotklinkers en slotmedeklinkers (die de naamvalsuitgangen vorm gaven) langzaam reduceerden, maar ook met de verstedelijking – in de steden kwamen mensen bijeen die elkaars taal niet als moedertaal leerden en naamvallen zijn notoir moeilijk voor volwassenen, maar niet voor kinderen – laat je beter begrijpen wat er gebeurde.
Oratie
In dit opzicht vind ik het boek een beetje ouderwets. In hoofdstuk 3 zetten de auteurs omstandig uiteen dat de nieuwste ontwikkelingen in het vak komen uit het samengaan van historische taalkunde en taaltheorie, maar ze geven daar eigenlijk geen voorbeelden van, en zeker geen voorbeelden van na de jaren tachtig. Aan de andere kant blijven ontwikkelingen als de confrontatie met de sociolinguïstiek, of de interesse voor grammaticalisering onderbelicht.
Met name mis ik ook aandacht voor het gebruik van gedigitaliseerde corpora. Er wordt weliswaar in een kadertje het omslag getoond van de oratie van Nicoline van der Sijs en erbij verteld dat zij een voorstander is van het gebruik van zulke corpora. Maar in de tekst wordt daar verder niet op ingegaan.
Oefenopgaven
Wél besteden Bloemhoff en Streekstra terecht ook aandacht aan de ‘andere’ talen uit onze streken: het Oudfries en het Oudsaksisch bijvoorbeeld, maar ook het modernere Fries, het Nedersaksisch en (dus) de zuidelijke dialecten. Dat is mooi, al ontbreekt ook hier wel wat. Bijvoorbeeld was het wel aardig geweest om iets meer aandacht te besteden aan het taalcontact tussen al die talen. Bovendien is het een beetje vreemd om alle dialecten van beneden de grote rivieren in één hoofdstuk te bespreken, want veel hebben ze niet met elkaar te maken. Tot slot is er dan ook nog de vraag waarom de Hollandse, Utrechtse en Gelderse dialecten buiten het Nedersaksische gebied niet ook ergens worden besproken.
Ook als leerboek mist dit Basisboek wel wat kansen. Heel nuttig zijn de hoofdstukken met Middel- en Vroegmodernnederlandse teksten met opgaven voor de student. Maar waarom zijn er dan bij de andere hoofdstukken geen (oefen-)opgaven?
Het Basisboek Historische taalkunde van het Nederlands is daarmee wel een aardig handboek om af en toe iets op te zoeken wanneer je niet echt in dat vak zit, maar er wel iets in wil weten. Het ideale leerboek, dat enthousiasmeert en wijst op de vele verbanden met andere vakken, is het niet.
Laat een reactie achter