Wat is het verschil tussen een wandelaarster en een zangeres? Aan onder andere die intrigerende vraag besteedt Jan Don aandacht in het nieuwe nummer van het tijdschrift Nederlandse Taalkunde. Volgens hem heeft het ermee te maken dat iedere vrouw die wandelt zich een wandelaarster mag noemen terwijl zomaar een beetje zingen iemand nog niet tot een bona fide zangeres maakt.
Dons artikel gaat over vrouwelijke persoonsnamen in het Nederlands. Die zijn in onze taal over het algemeen afgeleid van de mannelijke door middel van een achtervoegsel. Daarvan hebben we een hele reeks: behalve –ster en –es zijn re bijvoorbeeld ook nog –in (boerin), -e (agente, Zweedse), en –ice (conductrice). Wanneer gebruik je welke? Daarover zijn de taalkundigen die zich met woordvorming bezighouden, de morfologen, nog lang niet uitgepraat.
Uitzonderlijk
Een belangrijk deel van Dons artikel gaat over woorden waar het mannelijk eindigt op –er (werker) en –aar (peuteraar). Dat is op zich al een interessant paar:
–aar kies je meestal als de werkwoordsstam eindigt op een lettergreep met een toonloze e (bekabel-aar, reken-aar, weiger-aar), en –er in andere gevallen (lop-er, doorzett-er). De reden daarvoor is vermoedelijk dat we twee lettergrepen op rij met ieder zo’n toonloze e liever vermijden. Er zijn wel wat uitzonderingen op: met name zijn er een aantal werkwoorden die niet eindigen op een toonloze –e en toch met –aar samengaan: dienaar, minnaar, leraar.
Een van de vele fijne wonderlijke regels die het Nederlands rijk is, zegt nu: als –aar regelmatig is komt er –ster achter voor de vrouwelijke vorm: je zegt wandelaarster omdat wandel een toonloze –e heeft. Maar na uitzonderlijk –aar komt –es: dienares, minnares, lerares. In die zin ‘weet’ een spreker van het Nederlands dus dat sommige vormen uitzonderlijk zijn.
Wegknabbelen
Hoe zit dan nu met mannelijke woorden die eindigen op –er? Meestal krijgen die ook –ster, maar dan niet áchter –er maar in plááts ervan: werkster, denkster, doorzetster). Hier zie je dus weer die afkeer van twee toonloze e’s op rij, die in dit geval voorkomt dat we werkerster zeggen.
Maar ook hier zijn weer een aantal uitzonderingen: woorden als zangeres en dichteres. Wat is daarmee aan de hand? Volgens Don heeft het dus iets te maken met de betekenis: een zanger of een dichter is niet zo maar iemand die een potje staat te zingen of te dichten, maar een kunstenaar. Die woorden hebben dus een soort bijzondere betekenis gekregen. In dat geval kun je niet zomaar dat –er wegknabbelen,. En dan krijg je dus ook weer dat uitzonderlijke –es.
Iets buitenissigs
Hoe zit het dan met werkster? Dat is toch ook niet zomaar elke vrouw die werkt – dat woord heeft toch duidelijk ook een speciale betekenis gekregen? Jawel, maar in dit geval is het alleen de vrouwelijke vorm die uitzonderlijk is: een werker is wel degelijk een man die zomaar wat in het wildeweg werkt.
Het achtervoegsel –es voeg je dus toe aan mannelijke beroepsnamen waar iets buitenissigs mee is: ze hebben een wat vreemde vorm (leraar) of een wat vreemde betekenis (zanger). In precies die gevallen voldoet het te alledaagse –ster kennelijk niet.
Ludo Permentier zegt
"een werker is wel degelijk een man die zomaar wat in het wildeweg werkt" Hm. En de mijnwerker, de sociaal werker en de werkers aller landen die zich moesten verenigen?
AdR zegt
En hoe past de tekenares in het schema?