Door Marc van Oostendorp
Wat is de relatie tussen de mens en zijn taal? Er zijn, zegt de Canadese wijsgeer Charles Taylor in zijn onlangs verschenen boek The Language Animal, twee manieren waarop je dat kunt zien. Volgens de ene school, die waarschijnlijk dominant is onder taalwetenschappers, is de taal een eigenschap van de mens. Ergens in de mens zit het taalvermogen; zou je het wegnemen, dan zou de mens allicht minder goed functioneren, maar verder zou hij niet erg veranderen. Zijn wereld zou er min of meer hetzelfde uitzien, ook al zou hij er natuurlijk niet over kunnen praten.
Volgens de andere school, waartoe Taylor zich bekent, is de relatie tussen taal en mens veel omvattender. De mens bestaat als mens alleen dankzij de taal. Onze gevoelens, onze moraal, ons idee over onszelf, dat alles bestaat niet zonder de taal. Het taalvermogen maakt ons niet alleen wie we zijn, maar het bepaalt voor een zeer belangrijk deel ook onze wereld – niet alleen hoe we de wereld praten, en zelfs niet alleen hoe we de wereld zien, maar die wereld zelf.
Andere apen
Dat is een prikkelende stelling en Taylor werkt hem op een elegante manier uit, waarbij hij overigens ook allerlei ideeën uit de taalwetenschap en aanpalende disciplines leent en integreert in zijn betoog.
Zo ontleent hij aan de Amerikaanse psycholoog Michael Tomasello dat hét grote verschil tussen mensen en andere primaten het verschijnsel gedeelde aandacht (‘joint attention’) is. De mens is voor zover bekend het enige dier dat gezamelijke doelen met anderen heeft. Kleine kinderen al begrijpen dat ze dingen samen kunnen doen: ik zie jou de boeken die ik uit de kast heb gegooid weer in de kast zetten en dan ga ik jou daar bij helpen. Dat idee dat je samen iets doet, met ieder een eigen rol, bestaat bij andere apen niet. (Hier is mijn bespreking over Tomasello’s laatste boek.)
Pepermuntjes
Taylor is goed in het geven van eenvoudige voorbeelden uit het dagelijks leven. Je zit midden in de zomer in een warme bus, schrijft hij, en je ziet hoe de mensen om je heen lijden. “Poeh, wat is het benauwd,” zeg je dan, terwijl je een beetje overdreven over je voorhoofd wrijft. (Jammer dat dit voorbeeld een beetje irreëel klinkt in de Lage Landen in april.)
Wat is de functie van die opmerking? Het is niet zo dat die andere mensen niet al zaten te zweten en ze om die reden opmerkzaam moesten worden gemaakt op het weer. Maar door je opmerking is er toch wel degelijk iets veranderd: de weersomstandigheden zijn ineens het onderwerp van gemeenschappelijke aandacht geworden. Zelfs als je het er verder niet over hebt, is er iets veranderd, bijvoorbeeld in de onderlinge verhoudingen in de bus. Ineens gaan de pepermuntjes rond en uiteindelijk durft de jongen linksachter aan het meisje naast hem om haar adres te vragen.
Lange zoektocht
Nu kun je zeggen dat ditzelfde effect misschien ook bereikt zou zijn zonder taal in strikte zin, namelijk als ik alleen maar ostentatief de transpiratie van mijn voorhoofd had gewreven. Taylor gaat in zijn boek af en toe een beetje heen en weer tussen taal in een strikte zin – woorden in een georganiseerd verband – en een wat ruimere definitie waar ook dit soort lichaamstaal onder valt. Hoe dan ook zal een aap nooit een dergelijke uiting doen – laat staan dat de andere apen er zich ineens enorm verbonden door voelen.
Een andere taalkundige ideeënbron waar Taylor uit put is die van George Lakoffs ideeën over het belang van beeldspraak in ons taalgebruik: we denken voornamelijk (of alleen) in metaforen. Het leven is bijvoorbeeld een lange zoektocht waarbij je de hele tijd allerlei obstakels tegenkomt. Die beeldspraak slijt weliswaar – wie een code wil kraken gebruikt daarvoor een sleutel zonder nog per se aan een metalen voorwerp te denken –, maar telkens dienen zich dan weer nieuwe vergelijkingen aan. Bovendien worden zulke uitbreidingen van de taal weer gemakkelijk door andere taalgebruikers overgenomen.
Lichaam
Voor Lakoff is daarbij dan nog van belang dat kennis embodied is, in een lichaam is vervat. We zijn geen engelen van wie de geest in een abstracte hemel verwijlt, maar we begrijpen in alle opzichten met ons lichaam: dat boven meestal goed is en onder meestal slecht, komt door de oriëntatie van dat lichaam op onze aarde.
Er zit een spanning tussen de ideeën dat menselijke taal een kwestie is van gemeenschappelijke aandacht tussen mensen en dat menselijke taal embodied is. Met het eerste zeg je dat de taal het lichaam overstijgt – het is iets dat mensen verbindt en in dat opzicht dus ook het lichamelijke overstijgt. Bovendien lijkt me het idee van embodied cognition in ieder geval in principe verenigbaar met het idee dat zulke kennis ook los kan bestaan van de taal – dat de taal dus alleen maar een extraatje is, precies het idee van de ‘andere’ visie op taal die dit boek dus wil bestrijden. Taylor lost die spanning niet op en laat de verschillende ideeën in dit prikkelende boek eenvoudigweg naast elkaar bestaan.
Mens zijn
De taalkundige vraagt zich bij dit alles ook nog af of het mogelijk is om taalkunde te doen met een opvatting waarin de taal zo intiem met de mens verweven is, waarin de mens en zijn wereld eigenlijk door de taal worden bepaald. Het is voor wetenschappelijk onderzoek wel handig om op de een of andere manier buiten je onderwerp te kunnen treden of in ieder geval net te doen alsof dat zo is. Een astronoom kan wel de structuur van ons heelal beschrijven, maar doet dat nu juist door de plaats van de mens daarin te verwaarlozen.
Ook Tomasello en Lakoff lijken me niet zo radicaal als Taylor in dit boek wil zijn; maar Taylor is dan ook een filosoof, die afgezien van zijn kleine gedachteexperimentjes in een oververhitte bus er niet op uit is om gegevens te verzamelen en te analyseren. Toch lijkt het me voor iedere taalkundige nuttig om kennis te nemen van dit radicale perspectief dat een heleboel zaken toch wel in een helder licht plaatst. Ik heb in ieder geval wel het gevoel dat ik nu weer wat beter begrijp wat taal voor mij betekent; en hoe het is om een mens te zijn.
Charles Taylor. The Language Animal. The Full Shape of the Human Linguistic Capacity. Cambridge, Mass. and London, England: The Belknap Press, 2016. Meer informatie bij de uitgever.
Hans zegt
Het lijkt me te ver gaan om te zeggen dat alleen mensen gezamenlijke doelen hebben. Het feit dat ganzenkuikens in een crèche ondergebracht worden of dat pelikanen in groepen jagen, laat volgens mij het tegendeel zien. Het lijkt mij daarom eerder dat het hebben van gezamenlijke doelen een kenmerk is van sociaal levende dieren. Ook het idee dat alleen mensen en primaten “gedeelde aandacht” kunnen hebben, lijkt me niet direct evident: alarmkreten bijv. kunnen de aandacht leiden naar een mogelijke predator en dat gaat zelfs over de grenzen van de verschillende diersoorten heen. En wat denken we van de bijendans? Ik denk dat het goed is eerst een gedragsbioloog te raadplegen voordat we met deze stellingen instemmen. Verwijst Taylor naar ethologisch onderzoek?
Lucas zegt
Zaken als de alarmkreten komen volgens mij al jaren terug in deze discussie (zie het vele werk van Tomasello) en het antwoord is in al die tijd naar ik weet niet veranderd. Alarmkreten zijn geen coöperatief gedrag, en er is geen sprake van herkenning van gedragsintenties. Dieren produceren het voor zichzelf en soortgenoten herkennen het domweg als geluid dat samengaat met gevaar. Ze produceren de alarmkreten dus niet voor elkaar en er is ook geen sprake van gezamenlijke aandacht.
Joint attention is namelijk niet simpelweg allebei aandacht hebben voor hetzelfde; in die zin zouden mijn kat en ik ook joint attention kunnen hebben. Net zoals bij mensen gedeelde kennis niet iets is wat ergens in de ether zit; dat we allebei kennis hebben van iets betekent niet dat die kennis gedeelde kennis is; hooguit nemen we van elkaar dat kennis gedeeld is. We maken het in interactie tot gedeelde kennis, we moeten laten zien dat we die kennis hebben. Dergelijke, “echte” gedeeldheid kan alleen in sociale interactie tot stand gebracht worden, en vereist het uitwisselen en herkennen van intenties. Iets wat met die alarmkreten dus niet gebeurt volgens deze analyse, omdat die intenties er niet eens zijn, noch herkend kunnen worden.
Er zijn genoeg aardige experimenten vanuit de school van Tomasello (om het zo maar te noemen) op basis waarvan geargumenteerd kan worden dat coöperatief gedrag en shared attention uniek menselijk zouden zijn.
De bijendans heb ik nooit een bevredigend antwoord op gehoord anders dan genetisch aangeboren, wat heerlijk ondergespecificeerd is.
Marc van Oostendorp zegt
‘Joint attention’ is een technische term die het soort gedrag dat je beschrijft niet omsluit. Natuurlijk jagen pelikanen en veel andere dieren in groepen, maar dat werkt kwalitatief anders dan bij de mens. De laatste soort kan bijvoorbeeld de taken verdelen: ik jaag het prooidier op, terwijl jij het aan de andere kant gaat staan opwachten, en daarna verdelen we de buit. Zo’n rolverdeling komt zelfs bij kleine (mensen)kinderen van nature, maar bij andere primaten kennelijk niet. Daar komt bij dat die andere primaten niet de buit verdelen zoals wij dat doen. Wel neemt ieder het zijne zo snel mogelijk, of verleent bij sommigen de leider (of degene die de prooi uiteindelijk gevangen heeft) anderen de gunst van een stuk vlees. Dat alles is iets anders dan dat ‘we’ samen, ieder in onze eigen rol, ‘onze’ beloning nemen. Dat is wat joint attention omsluit (het woord ‘joint’ is dus heel belangrijk.
Dat geld ook voor die alarmkreten: natuurlijk wijst zo’n kreet ieder individu van de groep op het gevaar, en dat betekent dat alle leden van de groep nu bedacht zijn op het gevaar. Maar dat is nog niet ‘joint’, zoals in het voorbeeld van de bus (waar trouwens ook geen sprake is van gevaar).
De bijendans lijkt me nog verder verwijderd omdat je je in dat geval kunt afvragen of er wel sprake is van ‘attention’.
Lees de recensie die ik aan het boek van Tomasello wijdde (link hierboven). Het is een beetje alsof je de bijzonderheid van menselijke syntaxis ter discussie stelt omdat vinken ingewikkelde liedjes hebben.
Marc van Oostendorp zegt
Ah, ik zie dat Lucas ook geantwoord heeft, in min of meer dezelfde geest.
Wouter van der Land zegt
Ik heb het vermoeden dat onderzoek met als thema ‘wat onderscheidt de mens van het dier’ door levensbeschouwelijk wensdenken is ingegeven. Honden gebruiken net als mensen beeldspraak wanneer ze met de riem in hun bek aan komen lopen. Wanneer een leeuw zou kunnen praten, zouden we hem prima kunnen verstaan.
Marc van Oostendorp zegt
En tegelijkertijd komen honden niet op het idee om een vergelijking te maken tussen het met de riem in de bek aan komen lopen en de activiteiten van de blinde bard Homeros; en zouden wij natuurlijk ook wilde verscheurende beesten zijn als we veel scherpere tanden hadden.
HC zegt
Toevallig in de krant (De Standaard) dit weekend, een recensie van het nieuwste boek van primatoloog Frans de Waal: “Zijn we slim genoeg om te weten hoe slim dieren zijn?”. De Waal geeft voorbeelden van empathisch dierengedrag: dolfijnen die mensen en/of soortgenoten redden, een aap die een gewonde vogel helpt om weer weg te vliegen … Hoe moeten we dat interpreteren?
Dat coöperatief gedrag zou leiden tot taal is niet onmogelijk, maar misschien kan het ook andersom, dat je door taal tot samenwerkend gedrag, joint attention etc. komt. In welke mate zou het een de-kip-of-het-eiverhaal kunnen zijn?
Marc van Oostendorp zegt
De Waal verzet zich inderdaad tegen het idee dat ‘joint attention’ typisch menselijk zou zijn. Mij lijkt empathisch gedrag – hoe indrukwekkend die voorbeelden zijn – eigenlijk wel weer wat anders. Als ik als mens een gewonde vogel help om weer weg te vliegen heb ik geloof ik niet het idee dat ik samen met die vogel iets aan het doen ben. Maar ik ben natuurlijk ook maar een leek; het is een debat dat ik met interesse volg, vanaf de zijlijn.
Lucas zegt
Dat taal samenwerking bevordert lijkt me niet gek, maar het kan de eerste stap zijn tot shared/joint attention. Immers, je moet toch echt duidelijk hebben waar je over communiceert, voor je kunt communiceren. Als een recipient geen aandacht heeft voor de spreker, de spreker niet identificeert als mens met intenties e.d., en dus niet kan inschatten wat de spreker wil en waar die zich op richt, dan kan de recipient er niks mee.
Taal, net als communicatie in brede zin, kan alleen als je joint attention hebt. Daarentegen heeft joint attention al voordelen als je geen taal hebt. Als je je bewust bent van elkaar, als je je realiseert dat je gezamenlijk ergens de aandacht op richt en elkaar intenties kunt lezen, dan maakt dat het leven van een soort veel gemakkelijker. Het lijkt me dus zeker geen kip-of-ei-verhaal.
Ik denk ook niet dat de voorbeelden die je noemt empathie vereisen zoals we dat bij mensen zien. Al laat ik die discussie graag over aan biologen en antropologen met kennis van zaken.