Vandaag verschijnt het boek Europese papieren. Intellectueel grensverkeer in het interbellum van Mathijs Sanders.
In dit boek trekt een bonte stoet dichters en denkers voorbij. Zij stelden zich in verbinding met geestverwanten uit het buitenland en scherpten hun pen aan het werk van buitenlandse kunstenaars. Hun inspanningen raakten aan de grote kwesties uit het interbellum: politieke radicalisering, levensbeschouwelijke polarisatie, economische malaise en aanzwellende migratiestromen. Albert Verwey, Martinus Nijhoff, Menno ter Braak en E. du Perron hebben naam gehouden, maar minstens zo boeiend zijn de verrichtingen van hun inmiddels vergeten maar niet minder kleurrijke tijdgenoten. Wie waren deze Nederlandse schrijvers, critici, vertalers en andere bemiddelaars, welke posities namen ze in en wat stond er voor hen op het spel?
Binnenkort plaatsen we een recensie; hieronder vindt u, bij wijze van voorpublicatie, de inleiding van dit boek.
Mathijs Sanders. Europese papieren. Intellectueel grensverkeer in het interbellum. Nijmegen: Vantilt, 2016. Meer informatie bij de uitgever.
Krentenwegende en cultuurloze provincialen zijn het, de Hollanders. Voor werkelijk grote literatuur hebben zij geen enkele belangstelling. In het opinieweekblad De Groene Amsterdammer van 9 januari 1932 beklaagt dichter en criticus Jan Greshoff zich vanuit zijn woonplaats Brussel over de afwezigheid van vertaalde buitenlandse literatuur van formaat in zijn voormalige vaderland. James Joyce, Aldous Huxley, Virginia Woolf, Katherine Mansfield, geen uitgever waagt zich aan een vertaling van hun werk. ‘Met het Fransch is het heelemaal mis. Noch “Barnabooth” van Valery Larbaud, noch “Les Faux-Monnayeurs” van André Gide, noch “Un Homme Heureux” van Jean Schlumberger bestaan in het Nederlandsch.’ Nederlandse uitgevers kennen immers ‘hun publiekje’ en zullen zich niet wagen aan de uitgave van vertalingen van ‘de werken van den eersten rang’. Romans van schrijvers die hun lezers een banaal verhaaltje voorschotelen vinden gretig aftrek. Maar wie neemt nog de moeite om zich met een boek te verplaatsen in de gedachten van een ander mens? Wie de kwaliteit van een land afleest aan de literatuur die het waardeert, moet wel tot de conclusie komen dat de geestelijke middenstand het polderland regeert.
Hoe kwam de criticus tot deze sombere diagnose? Jan Greshoff was een scherpzinnig waarnemer van de internationale literaire actualiteit. Als journalist, tijdschriftredacteur, literair bemiddelaar en netwerker was hij al ruim twee decennia een belangrijke uitkijkpost voor zijn lezende en schrijvende tijdgenoten. Hij wist dan ook als geen ander dat er in Nederland heel veel werd vertaald. Maar volgens hem betrof het steevast de verkeerde boeken, zoals de romans van de publiekslieveling André Maurois of – nog erger – Maurice Dekobra, die met zijn sensationele avonturenroman La Madone des sleepings de harten van honderdduizenden, vooral vrouwelijke lezers veroverde. Het gevolg van deze publieke wansmaak was een totale culturele nivellering. Greshoff had zich moeiteloos kunnen vinden in wat de Spaanse schrijver José Ortega y Gasset twee jaar eerder noteerde in La rebelión de las masas, het boek dat in 1933 in het Nederlands zou verschijnen onder de spreekwoordelijk geworden titel De opstand der horden: ‘iedere opgefokte toepassing van het democratische gelijkheidsideaal op een domein dat zich buiten de politiek bevindt, leidt uiteindelijk tot een onzalige verplatting van de hele samenleving’. Alleen wie over een onafhankelijke smaak en over de nodige kennis van de Europese letteren beschikte, was volgens Greshoff in staat om het verschil te zien tussen faam en verdienste.
Het probleem was nu dat de boekenwereld vooral werd bevolkt door onbevoegden; door brave voorlichters die zich, al dan niet in clubverband, lieten leiden door de wispelturige smaak van gemakzuchtige consumenten en die niet over de juiste Europese papieren beschikten. Dat bleek volgens Greshoff zelfs uit de oprichting van de Vereeniging Nederlandsche Vertalingen, een initiatief van de romanist en vertaler Martin Premsela. Van zo’n op zich sympathiek initiatief verwachtte Greshoff niets. Was het immers niet ‘de volijverige, de excellente heer M.J. Premsela’ die een Alkmaarse uitgever ertoe had overgehaald om de sentimentele succesroman Climats van Maurois – ‘den lieveling van den Europeeschen Middenstand van Lezenden’ – op de markt te brengen in de vertaling van mevrouw S.J.G. Premsela-den Boer?
Greshoff mobiliseerde de door hem bewonderde Europese schrijvers in zijn strijd tegen de democratisering van de literaire cultuur. Die was een direct gevolg van de expansie van het literaire bedrijf in het begin van de twintigste eeuw. Dat steeds meer mensen beschikten over voldoende scholing, geld en tijd om als consumenten deel te nemen aan de literatuur was voor Greshoff een zegen en een vloek. De afzetmarkt voor boeken groeide aanzienlijk – zeker naarmate de productie van boeken goedkoper werd – en ook hij kon daarvan profiteren. Maar tegelijkertijd werd de literaire wereld volgens hem verpest door roem en reclame, waardoor de werkelijk belangrijke stemmen werden overschreeuwd.
Dat de Nederlandse boekenmarkt werd gedomineerd door buitenlandse fictie was een feit. Zo bestond ruim zestig procent van de romans die in de jaren dertig door Nederlandse uitgeverijen op de markt werden gebracht uit vertaalde buitenlandse literatuur. Die verhouding kenmerkt een literaire markt die commercieel voor een belangrijk deel afhankelijk is van import. Nederlandse uitgevers waren natuurlijk vooral geïnteresseerd in populaire romans en wisten dat het importeren en laten vertalen van die teksten voordeliger was dan het honoreren van Nederlandse auteurs voor nieuw werk. Met ruim een kwart van de totale titelproductie waren Engeland en de Verenigde Staten de grootste leveranciers van buitenlandse fictie.
Uit die landen kwam in de jaren twintig ook het fenomeen bestseller overgewaaid: toegankelijke boeken over actuele thema’s en met een doorgaans korte levensduur. Sterauteurs als Agatha Christie, Edgar Rice Burroughs (Tarzan), Margaret Widdemer, Faith Baldwin en Edgar Wallace vierden ook in Nederland triomfen. Op afstand volgden vertalingen uit het Duits en Frans. Zo konden Nederlandse lezers zich in 1932 laven aan nieuwe vertalingen van gevierde schrijvers als Vicki Baum. Haar internationale bestseller Menschen in ’t hotel werd door de Nederlandsche Uitgeversbond in zijn jaarlijkse catalogus Het Nederlandsche boek warm aanbevolen: ‘Dit thans over de geheele wereld bekende boek, waarvan ook een tooneelstuk en een film is gemaakt, is nu in een 5den druk verschenen, die zóó goedkoop is, dat het nu voor iedereen bereikbaar is.’
Net als de uitgevers hielden ook de kranten, weekbladen en literaire tijdschriften de blik op het buitenland gericht. Tijdschriften waren in deze jaren de belangrijkste podia voor schrijvers en critici. Door te publiceren in periodieken konden zij hun inkomen aanvullen, hun netwerk verbreden en hun reputatie verstevigen. Recensies, interviews en geschreven of getekende auteursportretten droegen bij aan hun bekendheid en imago. Bladen als het boekentijdschrift Den Gulden Winckel (1902-1942), het recensietijdschrift Critisch Bulletin (1930-1957) en het maandblad Groot Nederland (1903-1944) brachten periodiek verslag uit van de internationale literaire actualiteit. Met het oog op de groeiende publieke belangstelling voor literatuur uit de omringende landen, opende Groot Nederland in 1917 de rubriek ‘Buitenlandsche literatuur’. Voorheen werden buitenlandse boeken besproken in de algemene recensierubriek ‘Literatuur’. De nieuwe rubriek – onderverdeeld in secties over de afzonderlijke nationale literaturen – werd verzorgd door speciaal daarvoor aangetrokken specialisten: schrijvers, critici en academici die thuis waren in de betreffende literatuur. Zij kregen van de redactie een grote mate van vrijheid waar het de keuze van te bespreken boeken betrof en ontvingen een honorarium. Voor die nieuwe recensiestrategie was redactiesecretaris Frans Coenen vermoedelijk te rade gegaan bij enkele Franse tijdschriften. Vanaf 1896 huisvestte de Mercure de France in haar supplement Revue du mois (vanaf 1905 onder de titel Revue de la quinzaine) rubrieken als ‘Lettres anglaises’ en ‘Lettres allemandes’, waarin specialisten een ruime keuze uit het recente buitenlandse literaire aanbod bespraken. In 1911 opende La Nouvelle Revue Française haar rubriek ‘Traductions’, die in 1913 werd vervangen door gespecialiseerde buitenlandrubrieken met vaste, bezoldigde medewerkers.
Laat een reactie achter