Door Ton Harmsen
Hoeveel nieuwe stukken er ook verschenen, voor het repertoire van de Amsterdamse Schouwburg greep men graag naar oude succesnummers. Op een bewaard gebleven affiche uit 1760 staat de klucht Broershart uit 1668 op het programma, als naspel bij De dood van Sultan Selim, een tragedie uit 1717 door Willem van der Hoeven. Hij was een gevierd acteur die meer dan tien toneelstukken publiceerde. Broershart is een wrede klucht vol onwaarschijnlijkheden, en deze tragedie is niet minder wreed en vol onwaarschijnlijkheden. Aan het Turkse hof is een mensenleven niets waard, zeker niet wanneer het gaat om het hooghouden van de eer van hovelingen. En Van der Hoeven bedeelt in de door hemzelf bedachte intrige het toeval wel een hele grote rol toe. Het verhaal is absurd, maar niet ingewikkeld:
Mustafa, de zoon van de Turkse sultan Selim, is verliefd op prinses Saide, die door de sultan aan zijn generaal is toebedacht. De verliefde prins beledigt de generaal en daarom veroordeelt zijn vader Selim hem ter dood. Iedereen noemt dit onmenselijk, maar de wrede sultan zet door en de kroonprins wordt onthoofd. Saide is ontroostbaar, haar slaaf Emanuel (een christen) biedt haar aan samen te vluchten en te trouwen. Dit voorstel vindt zij niet acceptabel gezien zijn lage status, maar die houding verandert als hij de hertog van Ferrara blijkt te zijn. Juist op deze cruciale dag is een delegatie uit Italië naar Istanboel gekomen om hem te zeggen dat zijn vader is overleden en dat hij zijn hertogdom op zich moet nemen. De twee vluchten, terwijl ze en passant de Turkse vloot (waarop de sultan zich heeft teruggetrokken om over de emotie van zijn kindermoord heen te komen) in brand steken. Voordat zij het paleis verlaat bevestigt de prinses een brief aan een pilaar, waarin zij haar vlucht naar Ferrara aankondigt. Sultan Selim, aan de dood in zijn brandende galjoen ontsnapt, vindt en leest de brief; de inhoud grijpt hem zo aan dat hij sterft.
Nee, dit is geen avontuur van Suske en Wiske maar een ernstig drama uit de achttiende eeuw. De scène waarin de sultan de brief van zijn beoogde schoondochter vindt had uit het brein van Vandersteen kunnen komen, maar die deed meer onderzoek naar de couleur locale dan Willem van der Hoeven. Terwijl dat voor de auteur van Sultan Selim niet zo moeilijk was geweest, want er waren in 1717 reisverhalen over Turkije te kust en te keur, evenals historische, theologische en aardrijkskundige beschrijvingen. Zelfs in het Nederlands. Het spel speelt aan het hof van Istanboel, hier Bissansen genoemd, of ook wel Konstantinopolen. De moslims roepen af en toe Heilige Ala (met één l) of O Heyl’ge Mahomet, maar geven verder geen blijk van enige belangstelling voor de oosterse godsdienst, mythologie of geschiedenis: hun gedachten gieten zij steeds in de vorm van Latijnse of Griekse namen en citaten. Kroonprins Mustafa ziet zichzelf als Admetus, en Saide als Alkestis – de vrouw die als de Dood komt de plaats van haar man inneemt. Alleen met de hulp van Hercules kon ze uit de onderwereld worden teruggehaald; in de versies van Euripides en Quinault niet het meest idyllische huwelijk, zeker niet een vooruitzicht dat je je geliefde moet voorhouden. Van der Hoevens personage denkt echter aan de ingrijpend veranderde versie in het Frans-klassieke Admetus, en Alcestis van Pieter Nuyts (1694), die in zijn opdrachtsvoorrede Vondel citeert: ‘Waar werd oprechter trouw// als tusschen Man en Vrouw // ter waereld ooit gevonden?’ De laatste verzen van deze tragedie luiden:
. Zo lang men spreeken zal, van ’t geen het huuwelyk raakt,
. Zo lang ’er menschen op de waereld hier gevonden
. Ooit zullen worden, zal de faam, met volle monden,
. Door ’t klinken des trompets, bazuinen tot op ’t lest
. De Trouwe en Liefde van Admetus en Alcest.
. (Admetus, en Alcestis vs. 1976-1980)
Mustafa heeft kennelijk Nuyts’ spel in gedachten; in dat geval is zijn vergelijking minder wrang dan wanneer hij naar Euripides verwijst.
Helena van Troje geldt ook in Istanboel als femme fatale; Jupiter, Mars en Venus zijn bekende goden. Als de sultan zijn zoon terecht wil stellen onstaat een discussie met interessante pro- en contra-argumentatie. Een raadgever verzet zich tegen de voltrekking van het doodvonnis met een argumentum a comparatione uit de Griekse geschiedenis:
. Gy kond als Vader, en Wetgever, hem verschoonen,
. En uw barmhertigheid, als Prins Seleukus toonen,
. Die den Lokrensen heeft een wet gegeven, dat
. Die geene, die men vond in overspel, gevat
. Zou werden, en tot straf zyne oogen moeten missen:
. Toen nu zyn eige zoon zich hier in kwam vergissen,
. En was op ’t stuk gevat; riep yder, dat de wet
. Voldaan moest worden, door den Vorst zelfs ingezet;
. En zonder, dat de Prins de wet wou tegenspreken,
. Liet hy zich zelven en zyn zoon, één oog uitsteeken.
. Zie hier de zucht voor ’t bloed, en wet gelyk voldaân.
. (vs. 469-479)
Met Seleucus bedoelt Van der Hoeven Zaleucus, de wetgever van de Griekse kolonie Locri in Calabrië; hij schreef wetten uit waar hij zich rücksichtslos aan hield. Toen zijn eigen zoon terechtstond wegens overspel, kon hij, ondanks veelvoudig protest, niet anders dan de jongen, zoals de wet voorschreef, zijn ogen laten uitsteken. Maar hij verzon een list om hem toch niet blind te maken: hij stelde een van zijn eigen ogen ter beschikking. Beiden konden nog met één oog zien, en aan de wet was voldaan. Dit verhaal maakt op de wrede Turkse sultan geen indruk, maar de toeschouwers in de zaal zullen er de decoratie van het Amsterdamse stadhuis in herkend hebben. Het reliëf van Artus Quellinus in de vierschaar (de ruimte in het huidige paleis op de Dam waar de doodstraf werd uitgesproken) toont drie emblematische scènes: in het midden een rechter tussen twee vrouwen die strijden om een baby die in tweeën gehakt dreigt te worden – de vrouw die het niet zo ver wil laten komen is de echte moeder (het Salomonsoordeel); rechts daarvan een beul die al één jongeman onthoofd heeft, toeslaat om een tweede te doden terwijl een derde angstig toekijkt, alles op bevel van een oude man (Lucius Junius Brutus, de stichter van de Romeinse republiek, die zijn drie zoons als landverraders laat executeren omdat zij heulden met Tarquinius, de door Brutus verdreven koning); en aan de linkerkant steekt een beul Zaleucus een oog uit. Deze laatste geschiedenis vertelt Valerius Maximus in zijn compilatie van bijzondere daden en uitspraken van Romeinse en Griekse personen, de Facta et dicta memorabilia. Die zijn twee keer in het Nederlands vertaald: in 1614, een eeuw voor het verschijnen van Sultan Selim, door Conradus Mirkinius en in 1721 door Abraham Bogaert. Dat is vier jaar na het verschijnen van Van der Hoevens tragedie, maar die had ook helemaal geen vertaling nodig: de onderwerpen van Quellinus waren bekend genoeg. Dat hij Zaleucus tot Seleucus (de naam van de opvolgers van Alexander de Grote) verbastert maakt het niet waarschijnlijk dat hij een boek geraadpleegd heeft. Hij kan er met Bogaert over gesproken hebben, want ze kenden elkaar goed: zij schreven gelijktijdig toneelstukken voor de Amsterdamse Schouwburg, soms zelfs over gelijksoortige onderwerpen uit de laat-klassieke geschiedenis. In de vertaling van Mirkinius wordt de stijl van Valerius Maximus, die met zo weinig mogelijk woorden zoveel mogelijk probeerde te zeggen (een fraai voorbeeld van ‘brevitas’), goed weergegeven:
Daer is oock gheen crachtigher exempel dan dese der gerechticheyt. Zaleucus, hebbende der Locrensen Stadt met seer heylsame ende nuttelijcke wetten gesterckt, als syn soon van de misdaedt des overspels veroordeelt, naer’t recht van hem ghestelt, beyde ooghen moeste missen, ende de gheheele Stadt ter eeren des vaders, de nootwendicheyt van de straffe den jongelinck naliet [= remitteret, wilde verminderen]: heeft, ten laetsten door des volcks smeecken verwonnen, hem [= zichzelf] eerst, daer na synen sone een ooghe uytghesteken, ende tghebruyck om te sien beyden ghelaten. Aldus heeft hy de behoorlijcke maniere der straffe de wet ghegeven [= ita debitum supplicii modum legi reddidit], sich met eene wonderbare ghetemperheyt der billijckheyt tusschen eenen barmhertighen vader en rechtveerdighen Wetghever deylende. (Ghedenck-weerdighe, loflicke woorden, daden ende geschiedenissen der Romeynen en de uytlantsche volcken, Rotterdam 1614, Boek VI, cap. 5, afd. Externa § 3, p. 384).
Opmerkelijk is dat Bogaert het 107 jaar later precies, bijna woordelijk, zo doet:
Daar is ook geen krachtiger voorbeelt dan dit der rechtvaardigheit. Zaleucus, de stadt der Locrenzen met zeer heilzame en nuttelyke wetten gesterkt hebbende, als zyn zoon, om overspel veroordeelt, naer het recht van hem ingestelt, beide oogen moest missen, en de geheele burgerye ter eere des vaders den noodtdwang der straffe het jongelinxken quytscholt, heeft zich eenen tydtlang daar tegen gekant. Ten laatste door het smeeken des volx verwonnen, heeft hy, eerst hem, daarna zynen zoone een ooge uitgestooken hebbende, beiden het gebruik om te zien gelaten. Aldus heeft hy de behoorlyke wyze der straffe de wet gegeven, met eene wonderbare temperinge der billykheit zich tusschen eenen barmhartigen vader en rechtvaardigen wetgever verdeelende. (Gedenkwaardige voorbeelden, Amsterdam 1721, Boek VI, cap. 5, afd. Externa § 3, p. 361 sq.)
En dat zonder de naam van Mirkinius in zijn boek te vermelden.
De toeschouwers aan wie dit verhaal bekend was door de afbeelding in de Vierschaar zullen zich verbaasd en vermaakt hebben het argument te horen uit de mond van een Turkse raadgever. Zoals iedere vergelijking gaat ook die met Zaleucus een beetje mank: hij heeft het vonnis immers voltrokken. Sultan Selim overtreft zijn raadgever door dit ene historische argument te pareren met drie andere:
. Want Romulus die sloeg zyn eigen broeder dood,
. Om dat hy zelf de wet het eerste had geschonden,
. Die hy gemaakt had. Wat heeft Cenus doch verbonden,
. Zyn zoon te straffen met de dood, op Tenedos?
. Geen andre redenen, als dat hy woest en los
. De wetten schond, en zich in overspel liet vinden.
. Wie kon Likurgus in zyn strenge wet verblinden
. Om straf te vorderen, zelf voor zyn eigen vrouw
. Die hy ter dood verwees, met innerlyk berouw;
. Om dat zy in haar koets, op hoogtyd had gereeden,
. ’t Geen met de wetten streed? (vs. 508-515a)
Met zijn eerste voorbeeld slaat Sultan Selim de spijker op de kop. Livius vertelt in Ab urbe condita I,7 hoe Romulus een muur rond Rome aan het bouwen is, en zijn broer doodt als die daar spottend overheen springt, terwijl hij uitschreeuwt: ‘Zo zal het iedereen vergaan die over mijn muren springt’ (‘Sic deinde quicumque alius transsiliet moenia mea’).
Maar met het aanhalen van Cygnus (Cenus bestaat niet) mist hij de plank. Over deze koning van Macedonië, wiens zoon Tennes de stichter en naamgever van het eiland Tenedos was, gaan veel verhalen die juist niet aanmoedigen om je zoon ter dood te veroordelen. Cygnus vaardigde een wet uit die de doodstraf stelde op overspel. Nu komt het Phaedra-motief: Cygnus’ tweede vrouw wordt verliefd op zijn zoon Tennes, hij wijst haar af, en zij beschuldigt hem van verkrachting. Zo was hij de eerste die ervan beschuldigd werd deze wet te overtreden. Cygnus laat hem in een kist op zee gooien. Door een speling van de natuur landt Tennes op Tenedos en het volk roept hem uit tot koning. Inmiddels is Cygnus erachter gekomen dat de getuigenis van zijn vrouw vals was; hij vaart naar Tenedos om zich met zijn zoon te verzoenen, maar Tennes wil hem niet ontvangen. Als hij deze versie gekend had, zou Sultan Selim het geval-Tenedos niet aangehaald hebben. Het leidde toe dat de ‘bijl van Tenedos’ symbool werd voor de onverbiddelijke rechter, maar in dit geval heeft de rechter toch schromelijk gefaald.
Het is zeker dat Van der Hoeven zich baseert op de versie van Gerard de Lairesse in het Groot schilderboek (1714), omdat die afwijkt van alle bronnen maar wel geschikt is voor Selims argumentatie. De Lairesse bespreekt de iconografie van een rechter. Diens attribuut is de bijl, het instrument van de beul:
De Byl wierd niet alleen by de Romeinen, maar ook by eenige Volkeren van Griekenland, op een zinverbeeldelyke wyze voor harde en zwaare kastydinge genomen; gelyk men op de Medailjes en Munten van Tenedos, waar van Pollux verhaalt, kan zien. Want als de Koning van Tenedos een wet had doen afkondigen, dat de geen, ’t zy man of vrouw, welke op heeter daad in overspel bevonden wierd, met de byl ter dood zoude werden gebragt, (hebbende hy zynen eigen zoon niet gespaard om die wet, na haaren inhoud , te volbrengen) beval hy dat men de geschiedenisse op hunne medailjes en munten daar door zoude vereeuwigen. (Groot schilderboek, tweede deel p. 274)
Tenslotte dist Selim een verhaal op over de Spartaanse wetgever Lycurgus, die zijn vrouw ter dood zou hebben veroordeeld omdat zij ‘in hoogtyd’, op een heilige feestdag, in een koets had gereden. Plutarchus zegt hier niets over in zijn biografie van Lycurgus, Van der Hoeven heeft dit exemplum uit zijn duim gezogen.
De argumenten van Sultan Selim zijn dus slordig en weerlegbaar. De vraag rest nog hoe we dat moeten beoordelen. Symboliseren de drogredenen de dreigende afloop en geven zij een goedbedachte vooruitwijzing naar de afloop van het verhaal, – de titel laat al weten dat de Sultan het niet zal overleven? Is het spotten met de gesuggereerde Turkse onwetendheid? Of is het nonchalance van Willem van der Hoeven? Ik vrees het laatste.
De dood van sultan Selim is te lezen bij Ceneton op de website van de opleiding Nederlands in Leiden:
http://www.let.leidenuniv.nl/Dutch/Ceneton/HoevenSelim1717.html
Laat een reactie achter