Door Ton Harmsen
Voor zijn negende tragedie, Maeghden, haalt Vondel zijn stof uit de martelaarsverhalen. Hij kiest het levensverhaal van de heilige Ursula. Haar naamdag is 21 oktober, maar zelfs of zij bestaan heeft is de vraag. De veertienjarige Schotse koningsdochter maakt, om onder een huwelijk met een heidense prins uit te komen, met goedvinden van haar vader en in gezelschap van elfduizend maagden een bedevaart naar Rome. Op de terugweg stuit zij in Keulen op Attila, de gesel Gods. Vondel spreekt van ‘Gods roede’. Attila laat alle maagden vermoorden, maar dan is hij nog niet van ze af: de geesten van zijn slachtoffers drijven hem tot wanhoop en redden Vondels geboorteplaats. Vondel passeert hier de grenzen van het waarschijnlijke, maar dat vat hij op als licentia poetica: hij is geen historicus dus hij kan zich een ruime hoeveelheid dichterlijke vrijheid permitteren. Voor hem is Ursula niet de beschermster (zoals Olga van Marion heeft aangetoond dat pastoor Marius haar ziet), maar een verbeelding van het absolute geloof dat een rampzalig leven op aarde leidt tot eeuwige zaligheid in het hiernamaals. Vondel prijst geen zelfmoordterrorisme aan, zijn heldin is volkomen vredelievend. Door zijn doopsgezinde opvoeding is hij van jongs af aan vertrouwd geweest met verhalen over compromisloze zelfopoffering.
Als hij de Maeghden schrijft is Vondel met allerlei soorten literatuur bezig, en de weerslag daarvan maakt deze tragedie een rijke tekst. Zijn poging een epos over Constantijn de Grote te schrijven is gestrand, zijn jarenlange werk aan de vertaling van Tasso’s christelijke epos is daarmee ook onvoltooid terzijde geschoven. Hij is volop met toneel bezig, Sophocles en Euripides hebben hem op nieuwe ideeën gebracht rond de karakterontwikkeling en de lotswisseling, de peripetie die uit de agnitio (het plotseling doorbrekende inzicht) voorvloeit. Ook beginnen er al plannen te rijpen voor de Brieven der heilige Maeghden, Martelaressen (1642). Met het oog daarop vertaalt hij Ovidius’ heldinnenbrieven, niet om te publiceren maar als oefenstof, net zoals hij in de jaren daarvoor de Gerusalemme liberata van Tasso vertaald heeft. Zonder zich ook maar enigszins om godsdienstgeschiedenis te bekommeren ent Vondel Attila’s godsbeleving helemaal op de klassieke mythologie. De god die deze nomade uit de Oeral aanbidt is de Romeinse ‘Vader Mars’ (vs. 1266). Als Attila angstig terugdenkt aan de moord op Ursula en haar maagden zegt hij: ‘Zal Venus voet nu bloên van dezen ysren doren?’ (vs. 1070) Vondel verwijst in de Maeghden naar de ovidiaanse heldinnen Medea en Deianira, en bovendien naar de strijdbare Tomyris die hij eerder in hetzelfde jaar tegen was gekomen toen hij Barlaeus’ Medicea hospes vertaalde. Als de Hunnenkoning het risico van verliefdheid op weerbare vrouwen overdenkt, spreekt hij over Medea die haar vader, haar broer, haar man en haar kinderen meesleepte, over Deianira die haar man Hercules een vergiftigde mantel aandeed, en over Tomyris, de koningin van de Massageten die de Perzische koning Cyrus versloeg en onthoofdde:
. Dat ick van Lemnos zwijgh; daer zulck een groote plas
. Van bloed vergoten werd, door dochter, en door moeder,
. Verschoonende noch man, noch kind, noch vaêr, noch broeder.
. Quam Cyrus, Hercules, en Jason voor den dagh,
. Zy tuighden levendigh wat vrouwvolck al vermagh.
. (Maeghden vs. 374-378)
Al deze activiteiten rond de Griekse tragici, het christelijk epos en de maagdenbrieven gebruikt Vondel als bouwstenen voor een originele compositie. Maeghden begint met een verwijzing naar de onvoltooide Constantinade:
. O Constantin, die nu, by God, een waerder kroon,
. Een’ eedler scepter draeght, bezit een’ hooger troon,
. En heerelijcker Rijck, dan eertijds hier op d’aerde,
. Toen ghy ’t verwezen bloed verloste met den zwaerde,
. Gezegent zelf van God in uw manhafte vuist;
. (Maeghden vs. 1-5)
En natuurlijk is daar de Griekse tragedie. Op de titelpagina van de Maeghden geeft Vondel een citaat uit Euripides en een uit Vergilius. Dat uit Euripides bevat een zetfout (ὀνήζω) die Vondel in de zes herdrukken tijdens zijn leven nooit verbeterd heeft; pas in 1719 is het woord vervangen door het correcte ὀνήσω. Zo degelijk was Vondels kennis van de Griekse grammatica dus ook weer niet. Maar het geeft wel aan dat hij de stof van de Griekse tragedie bestudeerd heeft, niet alleen de door hem vertaalde Electra van Sophocles. Het tweede citaat is prachtig gekozen, het gaat over Penthesileia, de koningin van de Amazonen: ‘en zij blaakt temidden van duizend vrouwen’ (mediisque in millibus ardet, Aeneis I vs. 491), de afbeelding die Aeneas ziet in de Carthaagse Heratempel. Natuurlijk is er een tegenstelling tussen de vreedzame Ursula en de woeste Penthesileia, maar de overeenkomst is toch dat beide een groot vrouwenleger aanvoeren.
De teichoscopie leidt tot de ondergang
Iedereen die Ursula ziet is onder de indruk; iedere man die met haar spreekt valt als een blok voor haar schoonheid en wijsheid. Haar vertrouwen in God en haar kuisheid weerstaan al die aanvallen en verleidingen: een huwelijk met Attila, dat haar de machtigste vrouw van de wereld zou maken, slaat zij af omdat zij haar leven wil wijden aan God. Haar beschrijving van de Hunnenkoning is op de man gespeeld:
. Ursula. ’k Versma dat gruwlijck hoofd, dien borsteligen baerd
. Dien platten neus, ’t gezicht, dat ongediert vervaert,
. Dien muil, die Jesus bloed verzwolgh met droncke togen.
. De tyranny ziet hem ten norsse en dwaelende oogen
. En aenzicht uit. ’k versma dat zwijnshair van dien Scyth,
. Daer d’aerdboôm niet alleen, maer God om hoogh van lijd.
. ’t Onnozel zoghlam zal met wreede wolven paeren,
. De bloode tortelduif in ’t arendsnest vergaeren,
. Het kiecken, en de vos gaen treên in een gespan,
. Eer ick Gods trouw verzaeck, om zulck een aertstyran.
. (Maeghden, vs. 673-682)
En toch blijft Attila verliefd! Halverwege het vierde bedrijf beklimt hij een heuveltop, vergezeld door priester Beremond en Ursula. Wat zich daar ontspint is een teichoscopie, letterlijk: muurschouw, een kijkje op het leger van de vijand dat dient om de helden op een speelse manier voor te stellen. Het oudste en bekendste voorbeeld hiervan vinden we in de Ilias van Homerus (boek 3, vs. 121-244), in de wonderbaarlijk sympathieke dialoog tussen de deemoedige Helena en de vaderlijke Trojaanse koning Priamus. Zij is de oorzaak van de oorlog die dan al negen jaar duurt. Hij heeft begrip voor haar situatie, waar hij haar ook om zou kunnen haten. Een fragment in de vertaling van Jan Hendrik Glazenmaker (1658):
Priamus, d’oude Vorst, Ulysses ziende, zeide: Koom beminde dochter, wijs my, wie is deze? Hy is wel een hooft kleinder dan Agamemnon, Atreus zoon, maar in ’t aanzien breder van schouders en borst. Zijn wapenen leggen wel op d’ aarde, die veel voed; maar hij gaat, gelijk een ram, rontom de slagordeningen der mannen. Ik gelijk hem by een ruige ram, die deur de grote kudde der witte schapen loopt.
Helena, Jupiters dochter, gaf hier op aan hem tot antwoort: Deze is de zoon van Laërtes, de voorzichtige Ulysses, die by ’t volk van Ithaca, hoewel men ’t streng bevind, opgevoed. Hy is in verscheide listen, en in voorzichtige raden kundig.
Vondel heeft die tekst zeker gekend, maar veel vertrouwder was hij met het christelijk epos van Torquato Tasso. In Vondels vertaling van Tassoos Godefroy of Hierusalem verlost canto 3, stanza 39-40 staat prinses Erminia met Tancredi op de wallen van Jeruzalem. Zij wijst hem de christelijke strijders aan:
- syn naem is Reynout, en syne vergramde rechterhand vreesen de vesten meer dan eenigh oorlogstuygh. nu wend uwe oogen derwaert en aenschou daer ick u toone desen die eene groene en gulde rusting aen heeft. dit is Dudone, en hy bestiert dese schaere die een schaere is van avontuur, en strydbaer van hoogen bloede en in veele saecken ervaeren, die in jaeren overtreft, en niemand in verdienste wyckt.
- aenschou desen grooten die in t swart gekleed Gernand is, de koning van Noorwegens broeder. de weereld heeft noyt trotser man gedragen, dees alleen verduystert den prys van syne daeden. en dese twee die soo gepaert te saemen gaen, in wit gekleed en met witte boorden, syn Gildip en Eduard vryers en bruygoms, befaemt door getrouwigheyd en dapperheyd van wapenen.
Op precies dezelfde manier vraagt Attila Ursula uit als ze van een heuveltop neerkijken op het wapenloze maagdenleger:
. Wie is die grijze kop, die met een sluierkroon
. Zijn’ myter driemael kroont, van steenen overladen,
. En van karbonkelen; vermast van zijn gewaeden,
. En schitterenden staf, die driemael is gekruist,
. En goude sleutels draeght in zyne slincke vuist?
. Ursula. Dat is Cyriacus, het Hoofd der Christe bende.
. Attila. Een hoofd vol majesteit. my docht dat ick het kende.
. Hoe zweemt hy naer dien God, die, by den Eridaen,
. My onder oogen trad, en schielijck af deed staen
. Van d’opgezetten toght; toen met den blooten zwaerde
. Een Godheid boven hem, voor bey mijn oogen, waerde
. En blixemde. hoe is hy Leo zoo gelijck!
. […]
. Attila. Daer staet een Jongeling, recht achter hen, in ’t wit,
. Vry schotigh, schoon van leest, twee oogen, zwart als git,
. De baerd breeckt effen uit. een ruighte schijnt de kaecken
. Te kleên met goude wol. de heldre steenen blaecken,
. Als starren, in de kroon, die hy zoo treflijck spant,
. En d’eedle scepter past te voeglijck in zijn hand.
. Ursula. Ghy hebt den Bruidegom geschildert naer het leven.
. Dat is Aethereus, die, met my afgedreven,
. Niet meer naer my, maar naer een rijcker huwlijck staet.
. Hy heeft, dus jongh van jeughd, gewraeckt het wulpsch gelaet.
. Zoo stroopt de schrandre slang haer huid in scherpe heggen.
. Hoe wenscht hy, om Gods Rijck, dien rijcxstaf neêr te leggen.
. Hy groetme noch van veer, voor d’allerleste reis,
. Tot wederziens by God, in ’t hemelsche paleis.
. Schep moed, mijn troost, schep moed. wy zullen haest vergaeren,
. En ’t sterflijck hier beneên, om hoogh ’t onsterflijck paeren.
. Zy groeten elck om ’t zeerst, en worden my gewaer.
. Mijn Kruisgenooten, zet u schrap op ’t hoogh autaer.
. Al d’Englen geven u den zegen, en ’t geleide.
. (Maeghden, vs. 1196-1207 en 1219-1237)
Uit de woorden van Ursula klinkt niets van de deemoedigheid van Helena; zij sluiten dichter aan bij de zelfverzekerde toon van Erminia. Maar er is meer: staande naast haar aartsvijand is zij absoluut niet geïmponeerd door zijn grimmige reputatie. Zij wijst op paus Cyriacus en op Aethereus, de man die met haar zou trouwen maar inmiddels haar voorbeeld volgend het wereldlijk huwelijk heeft afgezworen en streeft naar een rijker huwelijk in Gods rijk. Tot zover niets anders dan bij Homerus en Tasso, maar plotseling ziet Aetherius Ursula hoog op de heuvel staan en groet hij haar; beiden zijn zich ervan bewust dat dit voor de allerlaatste keer is: Ursula heeft er vrede mee dat Attila haar gezelschap tot de laatste man en de laatste maagd zal uitroeien. Ze maakt zelfs geen misbruik van Attila’s verliefdheid: zij wendt zich zelfverzekerd vanaf de heuvel tot haar eigen leger, en spoort haar elfduizend maagden aan zich in de laatste momenten van hun leven onder de hoede van de engelen te stellen. Zo speelt Vondel op een originele manier met het vertrouwde motief van de teichoscopie: Helena en Erminia stellen hun helden voor aan Priamus en aan Tancredi; Ursula spreekt haar heldinnen toe als hun generaal, alsof Attila er niet bij stond.
In dit gesprek tussen de hoofdpersonen zien we hoeveel Vondel van Sophocles heeft geleerd. In de loop ervan dringt het tot Attila door dat hij bij deze vrouw niets zal bereiken. Zij negeert hem volkomen als ze haar wapenloze leger toespreekt. Zijn vertederde liefde slaat dan om in bloeddorstige haat. Beremond hoeft nog maar een scheutje olie op het vuur te gieten, en Attila barst uit in razernij:
. Attila. Nu krijghsliên, valt’er aen, ghy ziet mijn sabel zwaeien.
. Zoo moet men Vader Mars met Maeghdenoffer paeien.
. Daer briescht de dertle hengst op trommel en trompet.
. Daer gaet hy in een zee van brein en bloed te wed.
. (Maeghden, vs. 1265-1268)
Daar vindt de peripetie plaats, enigszins zwak omdat dit ongeluk voorspelbaar was. Maar hiermee is het niet afgelopen: de geest van Ursula keert terug naar Attila, die daardoor een tweede lotswisseling meemaakt. Als geest is Ursula niet te verslaan.
Vondels Maeghden is te vinden bij Ceneton:
http://www.let.leidenuniv.nl/Dutch/Ceneton/VondelMaeghden1639.html
Laat een reactie achter