Een geschiedenis van het Nederlands in 196 sonnetten (92)
Het Nederlandse sonnet bestaat 451 jaar. Hoe is het de taal in die tijd vergaan?
Door Marc van Oostendorp
Hoe kun je de wereld veranderen met een sonnet? Dat was de vraag die ik twee weken geleden stelde naar aanleiding van een sonnet van Jacob van Lennep. Het gedicht leek gericht aan een meisje en bedoeld om haar te troosten, maar ik beweerde dat het meisje slechts een handpop was en dat Van Lennep haar gebruikte om zijn lezers hetzelfde hart onder de riem te steken.
Het probleem met die bewering is dat hij niet te veralgemeniseren valt. Niet altijd is de aangesprokene een stand-in voor de lezer. En dus is de functie van een gedicht als taalhandeling niet per se gelijk aan de uitgesprokene.
In een ander sonnet van Van Lennep (‘Aan eene vriendelijke gastvrouw’) wordt ook duidelijk iemand aangesproken, en zegt de dichter ook expliciet wat hij wil (haar ‘lof en prijs brengen’), maar men kan toch moeilijk veronderstellen dat iedere lezer zich hierdoor aangesproken voelde:
Een wreede kwaal deed my het lichaam kwijnen;
Maar kranker nog was de afgetobde geest:
Nooit was mijn ziel zoo droef te moê geweest,
Geen artseny gaf balsem aan mijn pijnen.Toen sprak een stem: ,,die krankte zal verdwijnen:
Ontspanning heet het kruid dat u geneest:
Op ’t lachend Wight houdt trouwe vriendschap feest,
Daar zal voor u de vreugdezon weêr schijnen.”Ik volgde blij dien raad, zoo goed en wijs:
En zoo ik lust en krachten heb herkregen,
Ik dank het aan dat Eden, rijk in zegen.Maar ‘k breng vooral aan d’Engel lof en prijs,
Wier trouwe zorg my in dat Paradijs,
Zoo liefdevol omzweefde op al mijn wegen.
Taalhandelingstheorie
De dichter noemt dus expliciet een taalhandeling die hij wil uitvoeren, maar er is reden om te veronderstellen dat het hem niet om die lof en prijs te doen was. Althans, niet uitsluitend. Althans, niet op het moment van publiceren: het feit dat de titel was aan eene vriendelijke gastvrouw, met het onbepaald lidwoord eene (en niet aan die vriendelijke gastvrouw, jullie weten wel), zegt eigenlijk al genoeg.
Je kunt nu zeggen: Van Lenneps feitelijke taalhandeling was gelegen in de vorm. Hij wilde zijn lezers verblijden en verblinden met zijn enorme elegantie en pracht. Waar het over ging deed er eigenlijk niet toe. Een nog onontdekte taalhandeling in de taalhandelingstheorie is dat die taalhandeling een bepaalde hoeveelheid tijd kost en dat de bedoeling ervan kan zijn de luisteraar of lezer die tijd zo aangenaam mogelijk te doen doorkomen.
Bijzaak
Daar zal vaak iets inzitten (het is verbluffend hoe verrijkt de taalhandelingstheorie raakt door hem maar eens op een paar gedichten toe te passen), maar het verklaart toch niet waarom de dichter dan niet volstaat met het uiten van wat willekeurige fraaie klanken.
In dit geval gaat het natuurlijk ook om de mededelingen die gedaan worden. Het relaas van de ziekte, de onduidelijke, uit het niets komende stem, de waarde van ontspanning voor wie wil genezen van het getob. Het zijn die mededelingen die, neem ik aan, moeten bijdragen aan het esthetische genoegen en wie weet aan de intellectuele verheffing van de lezer (‘zo hé! weer wat geleerd!’)
Het grappige is dat die mededelingen in de eigenlijke taalhandeling, die van de lof en prijs, slechts bijzaak zijn. Ze dienen om te laten zien hoeveel de spreker wel aan de gastvrouwe verschuldigd is, hoe diep de ellende was waar zij hem in opstootte. Dat maakt zo’n gepubliceerd sonnet zo ingewikkeld: mededelingen die zogenaamd bijzaak zijn, maken ineens de kern uit van waar het feitelijk om te doen is.
Wouter Steenbeek zegt
Dat dit gedicht aan een bepaald, bestaand persoon moet zijn gericht, kun je vooral ook opmaken aan het noemen van de naam ‘Wight’. Waarom zou die ontmoeting nou per se op een Engels eiland moeten plaatsvinden, dat het leeuwendeel van zijn lezerspubliek hoogstens uit de atlas kent?