Door Marc van Oostendorp
Soms moet je als kind leren dat het allebei kan, in je moedertaal. Je kunt zus zeggen of je kunt zo zeggen: het is allebei mogelijk. Dat geldt bijvoorbeeld voor de volgende twee zinnen:
- Je weet dat ik deze koekjes wil eten. [volgorde 1]
- Je weet dat ik deze koekjes eten wil. [volgorde 2]
De werkwoorden aan het eind kunnen in allebei de volgordes staan; soms doen mensen het een, soms doen mensen het andere, maar ongrammaticaal is het allebei niet. Tegelijkertijd kun je ook weer niet zomaar alles. Je kunt bijvoorbeeld niet zomaar een bijwoord midden in zo’n woordgroep strooien (in het standaard-Nederlands en veel dialecten; de eerste zin kan in sommige dialecten wel, de tweede geloof ik nooit):
- Je weet dat ik deze koekjes wil snel eten. [ongrammaticaal]
- Je weet dat ik deze koekjes eten snel wil. [ongrammaticaal]
Radicaal
Omdat niet alles kan, moet je dus allebei de mogelijkheden expliciet leren. Hoe doen kinderen dat? Daarover gaat een interessant artikel <€> van Caitlyn Meyer en Fred Weerman in het nieuwe nummer van Nederlandse Taalkunde.
Het artikel begint met een aantal verbazingwekkende observaties. Hoewel koekjes wil eten en koekjes eten wil allebei mogelijk zijn, komt in de alledaagse (gesproken) taal van volwassenen de eerste veel meer voor dan de tweede.
De eerste voelt voor volwassenen dan ook wat ‘normaler’ aan. Maar kinderen beginnen bijna allemaal met de tweede, zo laten Meyer en Weerman zien, om dan op een bepaald moment vrij radicaal over te stappen op de eerste, en pas aan het eind de twee vormen te mengen, ongeveer op de manier waarop volwassenen dat doen.
Het huis verf groen
Hoe zit dat? Meyer en Weerman wijzen erop dat in bijzinnen het lijdend voorwerp voor het werkwoord staat, net als bijvoorbeeld het bijvoeglijk naamwoord:
- Je weet dat ik koek eet.
- Je weet dat ik eet koek. [uitgesloten]
- Je weet dat ik het huis groen verf.
- Je weet dat ik het huis verf groen.
Kinderen leren eerst (al op verbazingwekkend jonge leeftijd) dat dit het patroon is van het Nederlands: ze zeggen koekje eten en niet eten koekje.
Hoge punten
In de iets ingewikkelder zinnen met twee werkwoorden, blijven ze datzelfde patroon volgen:
- Je weet dat ik [[koek eten] wil]
Zoals koek het voorwerp is van eten, zo is koek eten (in zekere zin) het voorwerp van wil. Die volgorde past in die zin het eenvoudigst in de Nederlandse grammatica. Dat jonge kinderen deze het vaakst voortbrengen, ook al zeggen hun ouders meestal iets anders, laat zien dat ze onbewust (en zonder per se hoge punten voor ontleden te halen op school) dit aspect van de grammatica al hebben opgepikt.
Niet onderbreken
De volgende stap die ze moeten zetten, is dat ze inzien dat die werkwoorden samen wat je in de traditionele zinsontleding een werkwoordelijke eindgroep heet vormen. Die term leren ze misschien nooit hanteren, maar dat er iets aan de hand is, weet intuïtief iedere Nederlandstalige: je kunt die werkgroep niet onderbreken met andere woorden, en daarom niet zeggen koek eten met grote happen wil.
Dat er zo’n werkwoordelijke eindgroep is, merken ze op doordat ze koek wil eten horen. Die vorm past nog niet in hun grammatica, die ze daarop aanpassen. Ze weten dan ook dat wil eten in het Nederlands een ‘betere’ eindgroep is dan eten wil, in de zin dat hij kennelijk makkelijker te maken is en in alledaagse taal veel voorkomt. Dus gaan ze daar aan hangen.
Grote groepen
In hun artikel wijzen Meyer en Weerman erop dat de kennis later nog verfijnder moet worden, als er eindgroepen gemaakt worden met meer dan twee werkwoorden. Daar zijn zes logische mogelijkheden:
- Je weet dat ik koekjes wil kunnen bakken.
- Je weet dat ik koekjes bakken kunnen wil.
- Je weet dat ik koekjes wil bakken kunnen.
- Je weet dat ik koekjes bakken wil kunnen.
- Je weet dat ik koekjes kunnen bakken wil.
- Je weet dat ik koekjes kunnen wil bakken.
Sprekers van het Nederlands vinden over het algemeen dat de eerste twee volgordes wel kunnen, en de laatste twee echt niet. Of je de twee in het midden acceptabel zijn hangt af van waar je vandaan komt. Hier hebben we dus een nog ingewikkelder patroon, dat kinderen uiteindelijk ook nog oppikken, ook al komen die grote werkwoordelijke groepen helemaal niet zoveel voor.
Het probleem hoe kinderen dát doen is nog niet opgelost, maar met hun artikel hebben Meyer en Weerman al een mooie eerste stap gezet.
Nike van Heeswijk zegt
Heel interessant!
“Maar kinderen beginnen bijna allemaal met de tweede, (…), om dan op een bepaald moment vrij radicaal over te stappen op de tweede, “… Ik neem aan dat de tweede “tweede” eigenlijk “eerste” had moeten zijn.
Redactie Neerlandistiek zegt
Verbeterd, dank je wel!