Door Michiel de Vaan
lijfkoek zn. ‘kruidkoek, peperkoek’
Middelnederlands lijfcouck ‘zoete koek’ (1360, Gent), nog iets eerder is ‘lijfkoekbakker’ aangetroffen in de namen Simonis Lijfcoecbakers (genitief, 1281) en Gosyn Lyfcoecbakere (1302, Brugge). Nieuwnederlands liefcoecken ‘koek van honing, kruiden en meel’ (1514, Brussel), lijfcoucke ‘pain d’épice’ (1562, Lambrecht), lijfkoeck, liefkoeck ‘kruidkoek, zoet brood’ (1599, Kiliaan), lijfkoucken (1600, Brugge). Daarna uitgestorven in de schrijftaal. Dialectisch nog leverkook, lieverkoch in het zuidoosten van Zuid-Limburg, dat aansluit bij Ripuarische dialecten met eenzelfde vorm.
Het woord is, ietwat vervormd, ook bewaard in de uitdrukking lieverkoekjes worden niet gebakken en varianten daarvan (vanaf 1885), gebruikt tegenover kinderen die “liever” iets anders willen hebben (dat is althans de volksetymologische uitleg).
Verwante vormen: Middelnederduits levekōke, Middelhoogduits lebekuoche, lebezelte, libenzelte (een zelte is een platte koek), Mohd. Lebkuchen ‘honingkoek, peperkoek’. In moderne dialecten komt de klinker van Leb- overeen met die van leben ‘leven’.
Samenstelling van koek en een element lijf/leef van onzekere herkomst. Dat het aan Latijn lībum ‘offerkoek’ ontleend zou zijn, al dan niet via de kloosters, kan niet kloppen, omdat de klinker van Duits Leb- er niet mee overeenkomt, en omdat lībum voor zover bekend nergens in de spreektaal (Romaans of Germaans) voortleeft. Een andere theorie is dat leve- een Germaans *hliba- voortzet dat als variant van *hlaiba- ‘brood’ (Duits Laib, Engels loaf) zou kunnen worden beschouwd. Het bestaan van die variant wordt echter door geen ander materiaal bevestigd, en bovendien is een betekenis ‘brood-koek’ niet erg toepasselijk voor het mengsel met honing en kruiden.
De kruidkoek wordt gemaakt van meel, honing en specerijen. Bij peperkoek, Engels gingerbread en Frans pain d’épices is er dan ook een direct verband met de ingrediënten. Een ander kenmerk van kruidkoek is dat hij veel langer houdbaar is dan ongezoet brood. Aangezien lijf-koek en Leb-kuchen in het eerste lid overeenkomen met resp. de woorden ‘lijf’ (Proto-Germaans *lība-) en ‘leven’ (*lib-ēn-), zou de koek oorspronkelijk ‘leef-koek’ geheten kunnen hebben. In het Vlaams zou er dan ‘lijf’ voor in de plaats zijn gekomen, in een tijd waarin het verband tussen de woorden ‘lijf’ en ‘leven’ nog gezien werd, dus in Oudgermaanse tijd. We kunnen dan *liban-kōkan– of *libō-kōkan- ‘leefkoek’ reconstrueren. Aangezien culinaire historici aannemen dat het recept voor de middeleeuwse kruidkoek pas door kruistochten in West-Europa bekend werd, zou het woord ‘leefkoek’ daarvoor al bestaan moeten hebben. Mogelijk duidde het al in Oudgermaanse tijd een lang houdbare koek aan die bijvoorbeeld bij bepaalde feesten werd gebakken. In onze contreien zou het in de 12e of 13e eeuw op de nieuwere ‘kruidkoek’ zijn overgegaan.
Literatuur: Frans Debrabandere, ‘Ontbijtkoek of peperkoek’. Neerlandia 107 / Nederlands van nu 51, 2003, 31–33.
Laat een reactie achter