Bij eene fotografie
Uit de Hongersnood in Engelsch-Indië.
Als telhout liggen ze op een hoop gesmeten,
Als knuppel-takken, stronken, knoesten, staken;
Lijf-knekels, lang, met vingers; riffen, kaken,
Het grist en spalkt en blijft nog grimmen om eten.
Van zoo’n bos lijken heeft elk lid vervreten
Al wat om een geraamte een lijf helpt maken:
‘t Vleesch, vet misschien, durig, tot ‘t stel ging kraken
En ‘t vel als schors was vol gescheur en beten…
Het leven bundelt wat de dood maakt klaar…
O eeuwige Ouden, eeuwgen pas geteeld…
Mummies, o mummies in dit bloedrijk jaar…
Bij heel deez’ stramme bende is éen hoofd maar,
Dat onderst-boven op dit heilig licht-beeld,
Schaterend schrompt uit haar verschriklijk hair.
1900
Jac. van Looy (1855-1930)
uit: Gedichten (1932)
Laat een reactie achter