Door Ton Harmsen
Racine’s Mithridate is onweerstaanbaar, niet alleen door de welluidende stijl maar vooral door de vele hartstochten die haarfijn tegen elkaar uitgespeeld worden. De structuur van een toneelstuk is voor de smaak van het classicisme pas goed als alle handelingen regelrecht uit elkaar voortvloeien, als er een logisch verband bestaat tussen alle scènes. Dat betekent niet dat er geen verrassingen op het toneel mogelijk zijn. Als die verrassingen maar achteraf verklaard kunnen worden, dan zijn de critici van de zeventiende eeuw tevreden. Een toneelstuk vol verrassingen is Mithridate, roi de Ponte (1673) door Jean Racine, een intrige die nu goeddeels vergeten is maar die in de zeventiende eeuw, althans dat zegt Racine in zijn voorwoord, bij het schouwburgpubliek alom bekend was. Het spel heeft vier hoofdpersonen, een vrouw en drie mannen (de koning en twee zonen); zij is uitgehuwelijkt aan de vader, maar alle drie zijn ze verliefd op haar, natuurlijk slechts één met succes. De oude koning Mithridates de Zesde, koning van Pontus (de kust rond de Zwarte Zee, de Pontus Euxinus; voornamelijk het noord-oostelijk deel van Turkije) heeft decennialang tegen de Romeinen gestreden. Door geregeld kleine hoeveelheden gif te slikken heeft hij zich immuun gemaakt voor vergiftiging. De oudste zoon Pharnace heeft verraderlijk de kant van de Romeinen gekozen, zijn andere zoon Xiphare is hem trouw. Xiphare’s liefde voor zijn vaders aanstaande bruid, de Griekse Monime, wordt beantwoord, maar die relatie doet aan zijn loyaliteit voor Mithridates niets af. Onbewust van die liefdesrivaliteit draagt de koning zijn trouwe zoon op zijn aanstaande koningin te bewaken, terwijl zij hem in de vorige scène juist had weggestuurd om niet in verleiding te komen. Haar rol is dus heel anders dan in Racine’s Phèdre, en in Vondels Hippolytus en Joseph in Egypten waarin de wellustige stiefmoeder zich schaamteloos blootgeeft. Als Mithridates er na verloop van tijd achter komt dat zijn beide zoons verliefd zijn op zijn verloofde raakt hij vervuld van onverzoenlijke haat, natuurlijk tegenover de verrader maar evenzeer tegenover zijn medestander in de oorlog. Hij spreekt Monime om haar gevoelens te peilen, en als zij in zijn geraffineerde val trapt en laat merken van Xiphare te houden, smeedt hij plannen voor een drievoudige moord. Totdat de Romeinen hem dodelijk verwonden, waarna hij tot inkeer komt en zijn zegen geeft aan de gelukkige verbintenis van Monime en Xiphare.
De listige ondervraging van Monima door Mithridates is de parel van deze intrige. Haar verwarring, wroeging, wanhoop en uiteindelijke redding zorgen voor een reeks spectaculaire ontwikkelingen. Het was de tragedie die de Zonnekoning het liefste zag, en in de zeventiende en achttiende eeuw was zij zeer populair in de Nederlanden. De Andromaque en de Ifigénie zijn vaker gedrukt, maar van beide zijn slechts drie vertalingen gemaakt. De Mithridate leverde maar liefst zeven vertalingen en bewerkingen op, drie in 1679 en vier in de achttiende eeuw. Van die vier verschenen er drie voor 1770, toen Mozart zijn opera Mitridate re di Ponto componeerde, op een libretto dat de tekst van Racine volgde; daarna volgde alleen A.L. Barbaz (1800), maar ook zijn vertaling verwijst niet naar Mozart. Naast de Racine-vertalingen verschenen nog andere stukken over Mithridates, waarin zijn oorlog met de Romeinen het onderwerp is, maar waarin zijn liefdesperikelen onvermeld blijven: een spel van Christoffel Pierson in 1678 en toneelprogramma’s van jezuïeten en augustijnen, opgevoerd door hun leerlingen. Alleen de jezuïeten van Gent wagen zich in 1751 aan een bewerking van Racine’s stuk over gecompliceerde liefdesverhoudingen.
Hoe moeilijk het is de zangerige en compacte poëzie van Racine te vertalen blijkt al uit de eerste woorden van het spel:
. On nous faisait, Arbate, un fidèle rapport:
. Rome en effet triomphe, et Mithridate est mort.
De anonymus uit Dordrecht (1679):
. Men stel geen twijffel meer aen ’t geen ons wier verhaelt,
. Dat Mitridaet is doot, en Rome zegenpraelt:
Joan Dullaert (1679):
. Arbaat, men heeft ons trouw verhaalt, in deeze nood,
. Dat Roome zegepraalt om Mitridates dood.
Thomas Arendsz (1679):
. Men heeft ons niet misleid, Arbates; het verhaal
. Van vaders nederlaag, en Romens zege-praal
. Is waar;
Abraham Louis Barbaz (1800):
. Arbates! ja! ’t is waar al ’t geen ons wierd verhaald;
. Vorst Mithridaat’ is dood, en Rome zegepraalt:
Het komt niet vaak voor dat in vers 2 van een tragedie de held overleden is; en inderdaad blijkt Mithridates nog te leven. Zijn plotselinge optreden in het tweede bedrijf kan men dan ook met recht een coup de théâtre noemen, een schokkende gebeurtenis die de handeling een nieuwe wending geeft. En als hij in het laatste bedrijf stervend het toneel op wordt gedragen, is dit opnieuw een coup de théâtre: zijn naderend levenseinde brengt hem tot inkeer en verzoening, zodat Xiphares en Monima gelukkig samen kunnen leven – voor zover dat hen door de oprukkende Romeinen mogelijk zal worden gemaakt.
Thomas Arendsz, die in zijn opdrachtsvoorrede trots vermeldt dat zijn vertaling is goedgekeurd door de leden van Nil Volentibus Arduum, heeft twee keer een extra scène ingelast. Het is kenmerkend voor de vermetelheid waarmee de Nederlandse Frans-klassicisten de meesterwerken die zij vertalen tegemoet treden. Arendsz’ meest opvallende toevoeging is die aan het begin van het vijfde bedrijf, een scène van vier verzen. Daar doet Monima op het toneel, gadegeslagen door twee hofdames, een poging zich door ophanging van het leven te beroven. Theatrale zelfmoord – het is beschreven door Anna de Haas – was een riskant onderwerp in het Frans-classicisme; het is dus een merkwaardige actie van Arendsz. De hofdames roepen in paniek naar Monima’s vertrouwde, Phedima:
. Laat af, laat af, Mevrouw: ô Goôn! wat gaat u aan?
. Help Phedima. Monima. Vertrekt van hier: laat my begaan.
Dan weer de hofdame:
. De Goôn behoeden u, dat gy u zelf het leeven
. Verkorten zoud. Monima. De Goôn die hebben my begeeven.
. (Arendsz, vs. 1581-1584)
Hier begint het tweede toneel, het eerste bij Racine. Phedima komt aansnellen, en roept:
. Mevrouw, waar loopt gy heen? hoe zytge dus verblind,
. Dat gy u eigen zelf te ontzielen onderwind;
. Wel hoe! wat wreedheid kon uw ziel zoo ver vervoeren:
. Dat gy een strop maakt van uw koninglyke snoeren?
. Ziet gy niet, dat de Goôn zelf dien gewyden band
. Uit mededoogentheid verbraken in uw hand
. Monima.
. Waarom vervolgt ge my? waar door word gy gedreeven,
. Dat gy me tegen dank wild houden in het leeven?
. Myn Prins en leeft niet meêr: de Vorst, in deeze nood
. Wanhoopende, wacht zelf niet als een wisse dood.
. Wat vrucht beloofd gy u van my dus stout te kwellen?
. Wild gy me aan Pharnaces dan zelve in handen stellen?
. (Arendsz, vs. 1581-1596)
In 1769 verscheen in Ieper een anonieme bewerking van Arendsz’ vertaling, bedoeld voor het landjuweel in Belle (Bailleul) waar dertien rederijkerskamers dongen naar de prijs voor de beste uitvoering. Dit boek vermeldt noch de Franse auteur, noch de Amsterdamse vertaler noch de Vlaamse bewerker. Volgens een aantekening op het schutblad van het enig bekende exemplaar in de UB van Gent is dat ‘Cervoise’, die naar men aanneemt Hyacinth Servois is, de hoofdman van de rederijkerskamer ‘De Royaerts’ in Sint-Winoksbergen. Hij heeft de ingreep van Arendsz geschrapt. Daar zijn verschillende redenen voor te bedenken: zo dicht bij de Franse grens in het huidige Frans-Vlaanderen wilde men zich in de 18e eeuw misschien strenger houden aan de klassieke tekst van Racine; of Servois vond de voorbereiding van zelfophanging niet acceptabel omdat het zijn publiek zou choqueren; of – en dat zou de beste reden zijn – hij heeft gezien dat daarmee het begin van de derde scène minder spectaculair is.
Daar heeft Mithridates zijn besluit genomen: Monima moet sterven. Hij gebruikt de klassieke methode van Oosterse vorsten, die hun slachtoffers een zijden koord of een gifbeker zenden als teken dat zij zichzelf van het leven moeten beroven. Arkas, die het gif brengt en Phedima, de vertrouwde zijn in alle staten, maar Monima ziet de dood als een bevrijding:
. Wat vreugd komt my bestraalen!
. Hier is het tegengift van al myn leed, en kwaalen.
. Hier, Arkas, hier; ga, zeg den Koning, die ’t my geefd,
. Dat al de gaaven, die zyn gunst my eertyds heeft
. Geschonken, niet in ’t minst by deeze gift zyn te achten;
. Niets aangenaamer konde ik ooit van hem verwachten.
. Nu schep ik eindlyk aâm. De Hemel maakt me vry
. Van alle moeilykheid, van zyne dwinglandy;
. En wil my eenmaal van myn lot meestresse maaken.
. (Arendsz, vs. 1675b-1684)
Een minuut later, als zij de gifbeker naar haar mond brengt, stormt Mithridates’ dienaar Arbates het toneel op:
. Arbates.
. Houd, houd, Mevrouw!
. Monima.
. Waar toe my op een nieuw te kwellen?
. Arkas.
. Wat maaktge, Arbates?
. Arbates.
. ’k Volg myn last.
. Monima.
. Laat my begaan.
. Arbates, stoor my niet.
. Arbates ’t Vergif weg werpende.
. Ik bid u, laat u raân.
. Laat af, Mevrouw, laat af, gun, dat ik moog volbrengen
. De last des Konings; ’k zal uw sterven nooit gehengen.
. Blyf leeven. Arkas, vlieg naar Mithridates, en
. Verhaal hem, dat ik noch in tyds gekomen ben.
. (Arendsz, vs. 1704-1710)
De subtiele timing van deze omschakelingen is niet gebaat bij het aanschouwelijk maken van Monime’s zelfmoordpoging. Racine’s psychologische finesse komt veel beter tot zijn recht als hij de wanhoop van Monime noemt, maar niet toont. Deze fijngevoeligheid heeft Arendsz niet begrepen, maar de reviseur uit Sint-Winoksbergen heeft er wèl oog voor, gelukkig.
Op de site van Ceneton staan drie vertalingen van Mithridate:
http://www.let.leidenuniv.nl/Dutch/Ceneton/ArendszMithridates1679.html
http://www.let.leidenuniv.nl/Dutch/Ceneton/MitridaetDordrecht1679.html
http://www.let.leidenuniv.nl/Dutch/Ceneton/BarbazMithridates1800.html
Laat een reactie achter