Wie zou de VSB-poëzieprijs krijgen als het weer 1917 was? Deze week aandacht voor vijf in 1916 verschenen bundels, toegelicht door een vakkundige jury, met aan het eind een verkiezing van de beste bundel. Vandaag als eerste Zingende stemmen van C.S. Adama van Scheltema, ingeleid door dichter Alfred Schaffer, die behalve onderstaand gedicht nog vijf gedichten uit deze bundel koos.
Langs het Getijde
Het schemert, en
Waar ‘k peinzend langs de golven ga
En peinzend naar hun ruischen hoor,
Ruischt al hun vloed mij schuimend na
En wischt mijn spoor.
Het schemert, en
Waar ‘k wijkend het getij beleef,
Ruischt het getijde op mij aan
En wischt wat ‘k in mijn hart beschreef –
Wat ‘k heb gedaan.
Het schemert, en
In ’t ruischend wit getijde zie ‘k
Een bleeken, vreemd geworden geest –
En ‘k peins naar wie ik was – naar wie ‘k
Eens ben geweest!
Oud is hij niet geworden, C.S. (Carel Steven) Adama van Scheltema. Geboren in 1877 te Amsterdam, gestorven in Bergen op 47-jarige leeftijd. Studeerde medicijnen, werkte in de internationale kunsthandel en kon na de dood van zijn vader van de erfenis leven. Woonde met zijn echtgenote Anna Catharina Kleefstra onder meer in Parijs en in München. Misschien is hij wat vergeten in vergelijking met enkele van zijn Nederlandse en Vlaamse dichtende tijdgenoten, maar tijdens zijn leven was Adama van Scheltema geen onbekende in de Nederlandse literatuur. Integendeel: door zijn socialistische gedichten kreeg hij flinke naamsbekendheid. Vooral onder jongeren kon hij op veel bijval rekenen. Niet alleen was hij actief als dichter, prozaïst en vertaler, ook bewoog hij zich op essayistisch vlak, zoals bijvoorbeeld in De grondslagen eener nieuwe poëzie uit 1907. Adama van Scheltema richtte zijn pijlen dapper op de vermaledijde en lange tijd allesoverheersende poëtica van de Tachtigers. “[E]n van meet af aan was het duidelijk dat hij dat niet deed op kleinzielige gronden, of als epigoon die op een ondergeschikt punt rebelleert om zelf op het kussen te komen. Zijn verzet was principieel en volstrekt; aan zijn kritiek ontsnapt vrijwel geen enkel aspekt van de levenshouding der Tachtigers, evenmin als van hun literaire beginselen die door hem met die levenshouding in verband gebracht werden, precies zoals hij zijn eigen socialisme behandelt als de basis van zijn poëtica.” Zo schreef literatuurwetenschapper J.J. Oversteegen.
Adama van Scheltema debuteerde in 1900 met Een weg van verzen en had al flink wat gepubliceerd toen in 1916 Zingende stemmen verscheen. De bundel is een hoogtepunt in het oeuvre en kenmerkend voor deze dichter; eenvoudige, geëngageerde, toegankelijke gedichten. Geen intellectueel vertoon, geen duisternis, geen vervreemding maar gedichten die de moed erin willen houden, de natuur in relatie tot de mens bezingen en het leed proberen te verzachten. Een bundel vol levenswijsheden en -lessen. Veel gedichten verraden Adama van Scheltema’s socialistische inborst, bijvoorbeeld als hij het lot van de vrouw betreurt (“En elk onzer zusteren hief de / Vlammen van haar ziel in den nacht – / Vlam van leve’ en leed: – vlam van liefde, / Van liefde, die niets verwacht.”), de vrede bezingt (“Vrede spreid gij uw zachte vleugels / Over de donkere aarde heen –”) of in ‘Te wapen’ de “waanzin van ’t geweld” bekritiseert. In andere gedichten als ‘Ontwaken bij regen’ en ‘Het eeuwig Lied’ is de boodschap dan weer wat minder prominent, met als hoogtepunt het gedicht ‘Picturale Sotternije’: “Zat de heele groene palmboom / Op eens vol veeren veeren veeren, / Van geel en rood en blauw en groen, –”.
En wat die afkerigheid van de ‘allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie’ (het motto van de Tachtigers) betreft, daar is ook Adama van Scheltema niet altijd vies van: ‘Nog gebogen door den druk / Van het menschenleven, / Vind ik menschelijk geluk, / Waar geen menschen streven.’
Laat een reactie achter