Door Marc van Oostendorp
Verdwijnt het Standaardnederlands? Over die belangrijke vraag buigen drie van de belangrijkste experts op dit gebied, Stefan Grondelaers, Roeland van Hout en Paul van Gent, zich samen in een artikel in het nieuwste nummer van het vakblad Taal en Tongval.
Er zijn mensen die denken dat de standaardtaal er onherroepelijk aan gaat. Mensen geloven niet meer aan normen en aan autoriteit en binnenkort praat iedereen hoe hij wil. De dialecten verdwijnen misschien ook wel, maar daarvoor in de plaats komen dan allerlei typische eigen manieren van praten van sociaal afgebakende groepen – sociolecten.
Inderdaad: het oude ideaal dat ooit alle Nederlandstaligen precies hetzelfde zou spreken, in volzinnen die recht uit de lijst voorbeelden van de Algemene Nederlandse Spraakkunst zou zijn ontnemen en een woordenschat uit Van Dale, minus de woorden die de labels ‘regionaal’ of ‘ongebruikelijk’ kregen – dat ideaal heeft zijn laatste tijd waarschijnlijk wel gehad.
Prominent kenmerk
Volgens Grondelaers en zijn collega’s betekent dat niet per se dat de standaardtaal verdwijnt, maar wel dat we ons begrip van wat een standaardtaal precies is, moeten aanpassen aan de eenentwintigste eeuw.
Een interessant aspect van het artikel is dat de auteurs een model proberen te maken dat op beide landen van toepassing is. In beide landen onderscheiden ze drie vormen van ‘standaardtaal’:
- (Vlaams/Nederlands) Nieuwslezers-Nederlands
- (Vlaams/Nederlands) Leraren-Nederlands
- Een derde variëteit die in Vlaanderen tussentaal wordt genoemd (en kenmerken bevat als gij voor de aanspreekvorm) en waarvoor de auteurs in Nederland de term hun-Nederlands hebben genoemd (omdat ‘hun hebben’ er een prominent kenmerk van is).
Expressie van eigenheid
De eerste variëteit komt het dichtst in de buurt van het oude, klassieke ideaal: de beschaafde, ‘verzorgde’ taal die in een 19e-eeuws ideaal eigenlijk iedereen zou moeten spreken, maar die volgens Grondelaers en zijn collega’s eigenlijk nooit door meer dan hooguit een paar procent van de bevolking ook echt in het dagelijks leven gebezigd is.
Het is volgens de auteurs ook geen wonder dat die taal met nieuwslezers wordt geassocieerd. Ze veronderstelt neutraliteit en afwezigheid van emoties of karakter. Je kunt dat alles misschien als ideaal hanteren voor ieders omgang in het publieke leven – maar dan ga je voorbij aan de menselijke natuur en vooral het alomtegenwoordige streven naar individualiteit en expressie van eigenheid.
Lerarenvariëteit
Dat is de reden dat het nieuwslezers-Nederlands dood is: buiten de studio’s van de VRT en de NOS heeft het geen nut. De tweede variëteit, het leraren-Nederlands is het oude ideaal zoals het wel door een bepaalde elite – waarvan leraren het prototypische voorbeeld zijn – wordt gehanteerd. Bij leraren-Nederlands kun je vaak wel degelijk horen waar iemand ongeveer vandaan komt, en tot wat voor sociale groepen die persoon verder hoort. In Nederland worden zulke sprekers – ik denk dat ik er toe behoor, en wel als moedertaalspreker van zo’n variëteit – wel tot de norm gerekend, maar in Vlaanderen geldt alleen de spreker van nieuwslezerstaal als zodanig.
De derde laag is nog variabeler, en bevat dus afwijkende voornaamwoorden, maar ook andere grammaticale constructies, regelrechte dialectvormen en dergelijke. Deze manier van spreken geldt in beide landen niet als norm. Tegelijkertijd zijn de grenzen met de lerarenvariëteit heel zwak.
Conservatief en elitair
Bovendien gaan, zeggen Grondelaers en zijn collega’s in navolging van andere sociolinguïstische literatuur, steeds meer andere criteria gelden in bij het spreken. Het ideaal van een neutrale, door alle gesproken taal – die eigenlijk de taal van dé elite is – wordt vervangen door een heterogene verzameling andere normen, waaronder bijvoorbeeld cool-heid. Van de weeromstuit verliest de oude nieuwslezersnorm hiermee trouwens zijn odium van neutraliteit en gaat steeds meer klinken als conservatief en elitair.
Het ideaal van uniformiteit wordt daarom door steeds meer taalkundigen verlaten en zou volgens Grondelaers, Van Hout en Van Gent ook beter vervangen kunnen worden door een ideaal van harmonie: je past je normen en je vormen aan de situatie, en je gesprekspartners aan.
Met geweld
In Nederland wordt deze situatie – een pluriforme standaard – maatschappelijk volgens de auteurs ook steeds meer inmiddels de werkelijkheid. In Vlaanderen is de weerstand groter. “Daarvoor is nodig dat de huidige zombiestandaard [van het nieuwslezer-Nederlands] wordt afgeschaft of beter gezegd: met geweld om het leven gebracht”, schrijven de auteurs. “Er zijn geen tekenen die erop wijzen dat dit in de naastliggende toekomst zal gebeuren.”
Herman Boel zegt
Eén opmerking over die derde variëteit: De gij-vorm die in Vlaanderen wordt gebruikt, is correct Nederlands (zie ANS) en is dus in die zin niet normafwijkend. De hun-vorm in Nederland is dan weer grammaticaal compleet fout.
Jan Uyttendaele zegt
Het is niet zo, dat alles wat in de ANS beschreven wordt ‘correct Nederlands’ is. De ANS is geen taalnormboek. Vergelijk met wat VRT-Taalnet zegt over de gij-vorm: ‘In het hedendaagse algemeen Nederlands is gij alleen bruikbaar voor God.’
Luc zegt
Toch blijft er een onderscheid tussen het grammaticaal foute “hun hebben” en de grammaticaal correcte (zij het minder gebruikelijke) gij-vorm. Over de gij-vorm zegt Van Dale GWNT: “In Vlaanderen en delen van Zuid-Nederland (vooral Noord-Brabant) is gij nog de gewone vorm in de spreektaal”, en de Taalunie: “In grote delen van België en in het zuiden van Nederland is ge/gij gangbaar als informele aanspreekvorm in de spreektaal”. Een equivalent van “hun hebben” is bijvoorbeeld “ik zijn” (Antwerps, Brabants), dat ook grammaticaal afwijkend is.
Jos Van Hecke zegt
Voor zover er nog een (één) grammatica van het Nederlands bestaat en mag bestaan en de ANS – zoals hij ook bedoeld was en nog steeds is- als algemene (grammaticale) taalnorm en taalrichtsnoer mag gelden ten dienste en ten goede van de algemene taalgebruiker, meen ik dat zowel ‘jij’ als ‘gij’ als ‘U standaard geldige onderwerpsvormen zijn van het persoonlijk voornaamwoord ‘2de persoon enkelvoud’. Er wordt, zoals in vele Europese talen, wel een sociologisch onderscheid in het gebruik gemaakt, gekoppeld aan een persoonsvorm (2de of 3de persoon) van het werkwoord. Niets bijzonders dus, behalve dat deze onderscheiden in alle Romaanse talen en ook in het Duits véél strikter worden aangewend, zowel mondeling als schriftelijk. Bovendien verrijkt deze keuzemogelijkheid de taal en de communicatievormen. Het ‘VRT Taalnet’ moet zich ongetwijfeld op ongeveer dezelfde hoogte van ‘God’ wanen om te durven stellen dat de vorm ‘Gij’ alleen nog bruikbaar is voor ‘God’ en niet (meer) voor Zijn aardse schepselen. Diezelfde ‘God’ wordt trouwens in de Spaanstalige en zeker in de Portugeestalige cultuur juist met ‘jij’ aanroepen, NIET met ‘Gij’. Geve toe, dat klinkt vriendelijker en dat kan helpen, zeker als men nodig iets wille bekomen!
Als het VRT Taalnet decreet dan toch enige ‘goddelijke’ waarheid zoude bevatten, dan lopen er in Vlaanderen nog veel ‘Goden’ rond, in elk geval méér dan de ‘3 Goddelijke Personen’. Het VRT Taalnet zou zich beter eens ernstig, zorgzaam én zorgelijk buigen over het op alle VRT zenders dagelijks opgediende smakeloos goddeloze taalhutsepotje van Nederlands gemengd of vermengd met halve of hele geuten Engelse ’talk’, soms ook nog gekruid met een Franse ’touche’ en afgewerkt met een vleugje exotisch Duits of een inworpje Voetbalspaans.
Peter-Arno Coppen zegt
De constatering dat ‘gij’ alleen voor het Opperwezen ongemarkeerd is, en anders ‘formeel’ of ‘regionaal’ komt rechtstreeks uit de ANS.
Dat is inderdaad zoals je zegt ‘een sociologisch onderscheid,’ maar die labels in de ANS hebben wel iets normatiefs. Wie ongemarkeerd Nederlands-volgens-de-ANS wil spreken, kan ‘gij’ in het dagelijkse taalgebruik dus niet bezigen.
Voor de goede orde: ik geloof niet dat ik het daarmee eens ben, maar dat is een andere kwestie.
Jan Uyttendaele zegt
Ik citeer uit de ANS (deel 1, tweede druk): ‘De GE-vormen komen regionaal (in het zuiden van Nederland, vooral in Noord-Brabant, en in België, zij het in het westen in veel geringere mate) voor als aanspreekvormen voor personen in het algemeen, ongeacht of men in de standaardtaal JE- of U-vormen zou gebruiken. In religieus taalgebruik zijn de GE-vormen algemeen als aanspreekvorm voor het Opperwezen. Als archaïsche vorm komen ze een enkele keer voor, bijv. in officiële toespraken.’ (p. 241)
Jos Van Hecke zegt
Het lijkt wel een citaat uit de Bijbel (volgens ANS, boek I, tweede druk, p. 241) [grapje]!
Voor wie wereldwijd geïnteresseerd is in de (gepaste) directe aanspreekvormen voor ‘God’, voeg ik er nog aan toe dat ‘Hij’ ook in de Duitstalige gemeenschappen met ‘jij’ (du) wordt aanroepen. In Vlaanderen en Nederland – alzo spreekt de ANS – is dat dus met ‘Gij’ of met de fonetische variant ‘Ge’, waarvan akte (van Geloof). Het Opperwezen zal U echter als Vlaming of Nederlander allicht niet streng bestraffen als U Hem eens een keertje met ‘jij’ zou durven aanspreken.
Dat betekent evenwel niet – in tegenstelling met wat ‘VRT-Taalnet’ blijkbaar poneert – dat U ook met uw (Vlaamse) vrienden, geliefden of uw naaste lief niet lekker zou mogen ‘gij-en’ en dus tegen haar/hem ‘gij’ of – naar believen – ‘ge’ zeggen, zonder het risico te lopen om met ’taalzonden’ te worden belast.
De onderscheiden in het (gewoonte)gebruik van diverse vormen van het persoonlijk voornaamwoord 2de persoon enk. / mv. zijn uiteraard sociaal-cultureel gebonden, in de ene taal of taalgemeenschap al meer of strikter dan in de andere.
In sommige talen moet hierbij ook nog rekening worden gehouden met van elkaar verschillende werkwoordsvormen en/of met een onderscheiden werkwoordelijke modus, zoals bv. een conjunctief.
In het Nederlands speelt dat echter geen rol (meer) m.b.t. tot jij (je) en gij (ge) / U, behalve voor het pers. vnw. ‘jullie’ 2de persoon mv. (+ wkw. 2de pers. mv.) waarvan zou kunnen gezegd worden dat het – vooral in Vlaanderen – bij voorkeur in een ‘informele’ of ‘semi-formele’ context wordt gebezigd tegenover het meer of zeer formele U (als 2de pers.mv.).
Volgens ANS, boek I, tweede druk, p.241 dienen ‘God’ of de ‘Goddelijke Personen in de (lijdende) voorwerpsvorm van het persoonlijk vnw. in Vlaanderen en Nederland uiteraard unisono ‘U’ te worden genoemd: “mijn God, ik bemin U”….
Jan Uyttendaele zegt
Dit klopt niet. Ik citeer hieronder uit de ANS.
Jan Uyttendaele zegt
Sorry, ik bedoelde: wat de heer Boel schrijft klopt niet. Het citaat staat hierboven.
Marcel Plaatsman zegt
Ik heb toch de indruk dat men hier wat al te gretig een abstracte voorstelling, met drie varianten (want drie is retorisch altijd fijn), op de taalsituatie in beide landen heeft willen projecteren, waardoor de indruk wordt gewekt dat de verschillen tussen Nederland en Vlaanderen op dit punt niet groot zijn. Dat doet de waarheid toch wel wat geweld aan. Inderdaad wordt de standaardtaal in beide landen informeler, zeker wat de uitspraak betreft (diftongering in Nederland, juist monoftongering in Vlaanderen), maar waar in Nederland één variant sterk staat en ook vrij algemeen als standaard wordt aanvaard, met wat kanttekeningen als het wel érg regionaal wordt, of bij die Gooise r bijvoorbeeld, laat het zuiden mij toch wat anders zien.
In België zijn er immers duidelijk meerdere varianten. Je weet al na een paar zinnen welke variant iemand spreekt: Algemeen Nederlands (met wat Belgische woorden en uitdrukkingen) of Tussentaal (met een vrij sterk afwijkende grammatica). Dat lijkt meer op de situatie van bv. Oostenrijk en Zwitserland, die wel als diglossie omschreven is. Welke taal iemand kiest kan ook van de situatie afhangen, de meeste AN-sprekers spreken in andere situaties zelf ook Tussentaal. Zelf spreek ik overigens, als Nederlander die enige jaren in België heeft gewoond, met Vlaamse vrienden en met de schoonfamilie meestal ook Tussentaal, al was het maar om dat Hollandse “u” en “jij” te vermijden.
In Nederland zul je, om bij dat eerdere voorbeeld te blijven, niet al na een paar zinnen kunnen zeggen of iemand “nieuwslezer”, “leraar” of “hun-zegger” is, en sowieso lijken me de grenzen tussen die groepen nogal vaag. Ik spreek hier altijd hetzelfde Nederlands, behalve als ik dialect spreek. Ik heb nooit de moeite genomen mij die hier genoemde Nederandse Tussentaal aan te leren. Dat zou denk ik ook niet worden opgemerkt tot ik ’n paar keer “hun” of “groter als” heb laten vallen.
Jos Van Hecke zegt
Wat flauwtjes toch, vind ik, en vrijblijvend uit de Hollandse lucht gegrepen (zonder of zonder geldige argumenten), de mening van boven vernoemde taalspecialisten dat ‘nieuwslezers-Nederlands’ best wordt ‘afgeschaft’. Ik zie trouwens het verschil niet met ‘leraren-Nederlands’. ‘Nieuwslezer-Nederlands’ wijkt voor geen millimeter af van ‘leraren-Nederlands’: het is krek hetzelfde of hoogstens wat bij gepoetste (gesproken) Nederlands dat algemeen, in elk geval in alle Vlaamse scholen van laag tot hoog, aan elke leerling wordt bijgebracht én bovendien aangeprezen en aangemoedigd, precies omdat er (althans in Vlaanderen) nog steeds (zij het almaar minder) zoveel erg verschillende en onderling weinig compatibele streektalen van kinds af worden gesproken. Best mogelijk natuurlijk dat het taalplaatje in het meer effen en afgelijnde Holland er enigszins anders uitziet, ik weet het niet, ik kan op dit punt alleen spreken over Vlaanderen. In die zin voldoe ik misschien zelfs al een beetje aan de vurig gekoesterde wens van voornoemde Hollandse taalspecialisten om het streven naar een gemeenschappelijke standaardtaal voor beide taalpartijen zo vlug mogelijk te laten varen of eerder nog in één klap op te blazen.
Dááág…, ‘Nederlandse Taalunie’! In oerconservatief Engels en tegelijk in pinkiekool Universitair Elitair Nieuw Hollands (het U.E.N.L.) vertaalt zich dat in: “I want my money back!”.
Wie de geschiedenis en de huidige situatie van het uit het Nederlands ‘geboren’ Afrikaans ook maar een beetje kent, weet en praat glad en heeltemal anders. Die weet hoeveel moeite men (vooral gerenommeerde taalkundigen en échte taalminnaars) daar al eeuwenlang doet en nog steeds doet om een soort standaard Afrikaans te ontwikkelen en van de grond te krijgen dat communicatief én cultureel-wetenschappelijk kan opwegen tegen de overheersende Engelse taal en cultuur die zo verstandig is geweest en nog steeds is om eeuwenlang conservatief zichzelve te zijn en in grote lijnen ook te blijven.
Inderdaad, glad en heeltemal tegengesteld aan wat de taalspecialisten hierboven uit hun Hollandse natte pijp schudden. Hierbij aansluitend moge ik opmerken dat de in Holland blijkbaar half uniform gangbare pluriforme standaard vorm ‘HUN’ als persoonlijk vnw. (onderwerp, 3de pers. mv.) ‘verdacht’ veel gelijkenis vertoont met de in het Afrikaans overeenkomstige uniform geldende én algemeen toegepaste standaard vorm ‘HULLE’.
Zou het kunnen dat we – en in het bijzonder de Hollanders – nog iets kunnen leren van de ‘Afrikaanders’ en hun Afrikaanse taalcultuur? Interessant lijkt me ook de op het eerste gezicht wat onnozel ogende vraag waarom en op welke gronden het (standaard) Nederlands niet dezelfde taal kan worden genoemd als het (standaard) Afrikaans? Waarom zou er hier dan geen sprake kunnen zijn van één / 1 taal (“Nederlands-Afrikaans”) die in een door de hierboven vernoemde Hollandse taalspecialisten omschreven soort ‘harmonieuze standaard pluriformiteit’ bestaat én op alle vlakken optimaal functioneert in alle vrijheid en vrijheden op nationaal, regionaal en lokaal vlak onder en tussen de taalgebruikers in Zuid-Afrika, Nederland, Vlaanderen en Suriname? Waarom kan/mag de gemeenschap van Afrikaans sprekers (nog?) niet toetreden tot de Nederlandse Taalunie, uiteraard voor zover deze niet binnen afzienbare tijd wordt opgedoekt, door voornoemde Hollandse taalspecialisten stilzwijgend maar overduidelijk geacht zijnde een totaal overbodig en compleet onnuttig geworden geld opslorpend instituut? Hopelijk denkt de nieuwe directeur-kapitein van dit op drift geraakte instituut er enigszins anders over? Zo niet, zou hij toch geen kapitein van dit uit koers geraakte schip willen zijn? Tenzij….het sloop dok…?
Een ‘pluriforme standaard’, kom nou, weet men in Holland nog wel wát men zegt?
Als daarmee echter een ideaal (?) van ‘harmonie’ (?) beoogd wordt, als men hiermee bedoelt dat iedereen in staat zou moeten zijn de eigen normen en vormen (hoe en in welke mate eigen?) aan te passen aan de situatie (welke situaties?) en aan de (uiteraard dan ook verschillende) normen en vormen van elke gesprekspartner, dan moet de conclusie zijn dat dergelijke situatie in Vlaanderen al héél lang bestaat en perfect functioneert, precies en alleen dank zij de tweezijdige opdeling tussen enerzijds (= in de ene situatie) de kennis en het gebruik van een of meerdere streektalen en anderzijds ( = in de andere situatie) een standaard taal die in alle opzichten perfect en volkomen overeenstemt met wat door vernoemde taalspecialisten enigszins neerbuigend en met weinig gevoel voor objectiviteit als ‘leraren-Nederlands’ wordt bestempeld dat – in Vlaanderen – even perfect en even volkomen overeenstemt met wat door dezelfde taalspecialisten zo mogelijk nog minder objectief en nog meer neerbuigend als ‘nieuwslezers-Nederlands’ wordt gebrandmerkt.
Dat lijkt me – in de kern – net ook dát te zijn wat de schrijver hierboven (Marcel Plaatsman) in de laatste alinea van zijn reactie stelt, zij het dat hij het concreet betrekt op de Nederlandse situatie waar het door voornoemde taalspecialisten subjectief vooropgestelde en gewenste ‘ideaal’ van een ‘pluriforme standaard’ nog geen sprietje wortel lijkt te hebben geschoten….omdat men aldaar te lande blijkbaar altijd al een soort (half) uniform standaard Nederlands (standaard Hollands?) heeft gesproken en nog steeds spreekt, zowel ’thuis’, op ‘straat’ als op de ‘schoolbank’? Ik vermoed dat hij het wel eens bij het rechte eind zoude kunnen hebben…. en dat er – althans ingaand op de doelstellingen en wensen van voornoemde taalspecialisten – in Holland, in schrille tegenstelling tot Vlaanderen én Suriname én tot op zekere hoogte ook in Afrikaans sprekend Zuid-Afrika, nog veel werk aan de winkel is vooraleer het ‘ideaal’ van een ‘PLURIFORME standaard’ in Holland zal zijn bereikt.