Door Lucas Seuren
Onlangs kreeg ik een mailtje doorgestuurd waarin de zender, een docent van een hogeschool, de studenten waarschuwde dat ze zich in hun mailtjes moeten houden aan de ‘professionele omgangsvormen’. Gebeurt dat niet, dan krijgen ze het mailtje terug met het verzoek om het te herformuleren. Aanleiding voor deze waarschuwing was dat er ‘steeds vaker gebruik gemaakt werd van whats-app-achtige [sic] omgangsvormen,’ en blijkbaar dachten de docenten dat dat van invloed was op de manier waarop studenten hun e-mails formuleerden.
Er is een aantal redenen om je te verwonderen over een mailtje als dit. Zo bestaat WhatsApp al acht jaar, en voor veel studenten – het zijn nu eenmaal jongeren – zal het al jaren een vertrouwd communicatiemedium zijn. Het is dus niet alsof er plots vaker gebruikt van wordt gemaakt. Dat jongeren tegenwoordig overstappen op services als Snapchat doet daar niks aan af, ongetwijfeld valt dat onder WhatsAppachtig.
Causaliteit
Maar veel interessanter nog is het taalkundige perspectief. De docenten gaan uit van een causaal verband waar gebruik van WhatsAppachtige apps van invloed is op het taalgebruik in e-mail. Ik heb twee belangrijke bezwaren tegen die redenering.
Ten eerste is het volstrekt onduidelijk hoe WhatsAppachtige omgangsvormen er daadwerkelijk uitzien. Met andere woorden, wat is het probleem dat de docenten aan de kaak willen stellen? Gebruiken de studenten geen volzinnen? Bevatten de mailtjes (te veel) taalfouten? Staan ze vol ongebruikelijke afkortingen? Zijn de mailtjes te kort geformuleerd? Is het taalgebruik te informeel voor een student-docent-relatie? Ik kan alleen maar speculeren, en ik heb de laatste jaren toch redelijk wat mailtjes gehad van studenten. Bovendien weet ik totaal niet of dit kwesties zijn die in WhatsApp voorkomen; ik zie bijna altijd taalkundig juiste volzinnen (tenzij autocorrect vervelend doet).
Mijn tweede probleem is de aanname dat WhatsAppgebruik van invloed is op e-mailgebruik. Het zijn twee totaal verschillende media. Natuurlijk, het zijn beide digitale en geschreven vormen van communicatie, en dus lijkt kruisbestuiving aannemelijk. Maar daarmee wordt nog altijd aangenomen dat studenten hun WhatsApppnormen toepassen op e-mail; en niet zomaar e-mails, op professionele e-mails. Wie zegt dat studenten niet in staat zijn deze vormen van communicatie van elkaar te onderscheiden?
Socialisatie
Ik wil een veel simpelere verklaring voorstellen: socialisatie. Docenten van nu groeiden veelal op in de tijd dat internet en mobiele telefonie in hun kinderschoenen stonden. Sommigen zullen natuurlijk gebruik hebben gemaakt van chatprogramma’s, maar van wat ik me herinner was taalgebruik in het begin nog vrij normatief. Dat wil zeggen, het taalgebruik in chat verschilde weinig van dat van alledaagse interactie: je paste gewoon de aangeleerde normen toe. Bovendien was voor deze generatie – ja, zelfs voor mij – e-mail een vervanging van analoge post, de handgeschreven of getypte brief.
Vergelijk dat met de studenten van nu. Ze zijn veelal geboren eind jaren negentig en dus opgegroeid in een wereld waarin mobiele telefonie en snel internet doodnormaal waren geworden. Ze hebben e-mail en andere digitale communicatiemiddelen leren gebruiken als simpele en toegankelijke media. Met andere woorden, de professionele normen die de docenten verwachten hebben ze misschien gewoon nooit geleerd. Er is een kruisbestuiving tussen WhatsApp en e-mail, maar gewoon een ander perspectief.
MSN
Ik durf te wedden dat de meeste, zo niet alle studenten wel snappen dat je een e-mail naar een docent, werkgever, collega, of manager anders opstelt dan een WhatsAppberichtje naar je vriendengroep. Maar als je niet weet hoe anders moet, dan wordt het lastig om het goed te doen. En als je docenten vervolgens zeggen dat je het niet goed doet, maar niet uitleggen waarom, dan leer je er ook niets van.
Om te spreken uit eigen ervaring. Toen ik op de middelbare school zat was MSN – wie kent het nog – enorm populair, net als sms. En het taalgebruik op die media was totaal anders dan andere vormen van geschreven communicatie. In sms’jes moest je kort zijn, want je had maar 140 tekens. Dus gebruikten we allerlei afkortingen. Zo werd ook leetspeak, or 1337speak, populair: je verving letters en woorden door getallen. Het resulteerde in woorden als lol¸ff w88, idd (inderdaad), etc. Er was in die tijd ook angst dat door ons MSN- en sms-gebruik we niet meer konden schrijven, maar volgens mij is daar nooit enig bewijs voor gevonden.
Onderwijs
Voor we dus weer een nieuwe generatie schuldgevoelens gaan aanpraten en nieuwe media vervloeken voor de taalverloedering die ze veroorzaken – je zou het ook taalverrijking kunnen noemen – moeten we misschien eerst eens onderzoeken welke omgangsvormen studenten schenden en waarom ze dat doen. Misschien is het al genoeg om ze uit te leggen wat die omgangsvormen zijn, en dan zijn we met een lesje klaar. Zeker nu kinderen standaard opgroeien in een digitale omgeving, is het geen gek idee om daar maar vroeg mee te beginnen.
Willem van Doorn zegt
Waarom heb je het de docent niet gevraagd?
Lucas Seuren zegt
Terechte vraag. Twee redenen. Aan de ene kant omdat ik het perspectief van de student wilde hanteren, en die moet het in eerste instantie doen met de mail zoals ik die heb gezien. En daarnaast was het waarom niet heel relevant. Of het nu gaat om taalgebruik of aanhef/afsluiting – waarom krijg ik nooit dergelijke informele mailtjes van studenten? – er is geen reden om aan te nemen dat studenten dit doen omdat ze het zo in WhatsApp/sms/Snapchat/Facebook/Instagram doen. Sterker nog, als aanhef/afsluiting het probleem is, dan maakt dat WhatsApp eerder onwaarschijnlijker, want daar gebruik je nooit aanhef/afsluiting.
Om nog maar eens anecdoctisch te worden (N=1, altijd slecht bewijs). Ik ben veelal veel te formeel in mijn academische e-mails; als ik iemand niet ken, dan zeg ik Mr/Dr [achternaam], maar dat lijkt bijna niemand te doen. Het is alleen de norm die ik heb geleerd, en ik kan het moeilijk loslaten. Vijftien jaar aan nieuwe media heeft daar weinig aan kunnen veranderen.
F. Huygen zegt
Ik vermoed eigenlijk dat de docent met ‘whats-app-achtige omgangsvormen’ niet zozeer doelt op het taalgebruik, als wel op het ontbreken van aanhef en afsluiting, zoals gebruikelijk in WhatsApp. Of als ze er wel staan, dan in de trant van “Hoi Piet, […] groetjes Joris”.
Naar ik heb begrepen krijgen docenten vaak dit soort mailtjes van hun studenten, en veel van hen storen zich daaraan.
Wilhelm Deussen zegt
“Ik kan alleen maar speculeren, en ik heb de laatste jaren toch redelijk wat mailtjes gehad van studenten. Bovendien weet ik totaal niet of dit kwesties zijn die in WhatsApp voorkomen; ik zie bijna altijd taalkundig juiste volzinnen”.
Meneer Seuren, volgens uw cv op internet bent u verbonden aan een letterenfaculteit en houdt u zich bezig met taal en sociale interactie – uw studenten dus waarschijnlijk ook. Het lijkt mij dus niet alleen onwaarschijnlijk, maar zelfs uitgesloten dat de berichten van uw studenten representatief zijn voor die van de gehele studentenpopulatie. U had inderdaad de auteur van het oorspronkelijke bericht moeten bevragen, want uw eigen ervaring is in dit geval niet relevant.
John Marrakech zegt
Even off topic, met permissie hopelijk. De constructie “Het is dus niet alsof er plots vaker gebruikt van wordt gemaakt” lijkt me een vorm van taalvernieuwing onder invloed van het Engels (It’s not as if …”). Ik denk dat zo’n vijftien jaar geleden nog bijna iedereen hier “Het is dus niet zo dat er plots vaker gebruik van wordt gemaakt” zou hebben geschreven.
Lucas Seuren zegt
Grappig, dat zou me nooit op zijn gevallen. Al merk ik wel dat sinds ik in de VS woon ik steeds vaker de neiging heb om Engelse constructies in het Nederlands toe te passen, dus er valt zeker wat voor te zeggen.