Een geschiedenis van het Nederlands in 196 sonnetten (121)
Het Nederlandse sonnet bestaat 452 jaar. Hoe is het de taal in die tijd vergaan?
Door Marc van Oostendorp

Stel je een alternatieve wereld voor waarin Louis Couperus niet alleen allerwegen als de grootste Nederlandse dichter werd beschouwd – niet twee biografieën, maar twintig, het verzameld dichtwerk in dundruk te koop bij iedere Ako –, maar waarin zijn werk bovendien een enorme fascinatie was blijven uitoefenen op het Nederlandse volk – CDA-leider Buma vindt dat alle scholieren minstens 30 gedichten uit hun hoofd moeten kunnen voordragen, de VPRO heeft een eindeloze serie waarin steeds weer nieuwe cultureel bekende Nederlanders verzen oplepelen, een wekelijkse Couperus-rubriek bij AVROTROS is het populairste programma aller tijden, gevolgd door een wat slap aftreksel ervan bij RTL4.
In zo’n wereld zou in ieder geval het geschreven Nederlands er heel anders uitzien. Couperus had precieze ideeën over spelling, over syntaxis en over woordkeus, en hoewel hij daarmee de taal van de straat mogelijk niet zou hebben beïnvloed, kun je je niet voorstellen dat Esther Gerritsen en Anna Enquist niet anders zouden hebben geschreven als dít het model was geweest:
De goden willen niet, dat wij veel weenen;
Zij wenschen door hun wierook niet ons wee.
Vroom gaf ik àl mijn wee en weedom henen,
En wierp ze als àl mijn weelde op outertreê.Nu voel ‘k mij arm: mijn wanhoop is verdwenen,
Maar bibberkoud smeek, beedlaar, ik mijn beê:
O Hermes, deel mij nieuwen rijkdom meê,
Maak mij ten leste wijs, Pallas-Athene!Schenk, Dionyzos, vreùgd mij voor dien weemoed,
Wiens grauwige offergeur uw gramschap suss’!
Vervoèr mij, als ‘k moê in uw zege meê moet!Goude’ Apolloôn, gun me uw stràlenden kus!
En, Machtigsten! – Eroôs, dien ‘k heb getart,
En Afrodite! Geeft mij wéêr mijn hart!!
Ook in Couperus’ tijd was er al discussie over spelling, en de schrijver stond daarbij aan de minderheidskant van de wat archaïserende spelling van Bilderdijk. En ook verder liet hij de tekst er onrustig uitzien, met alle dakjes die staan voor weggevallen letters of klanken (meê = mede, moê = moede), en de accenten (àl mijn wee, vreùgd, stràlenden kus, wéêr). Stel je voor dat we al die accenten nu nog zouden schrijven! Wat zouden onze vingers lenig zijn geworden van het beroêren des Control-toets.
Wat mensen, inhoudelijk, ooit zo mooi hebben gevonden aan dat geleuter over Griekse goden, dat zal ik wel nooit begrijpen. Ik zou zeggen dat je zo’n honderd jaar geleden (dit sonnet komt uit 1906) toch ook al voor je fatsoen niet meer aan kunt komen met Dionyzos en Apoloôn. Wie zat er nog op hen te wachten? Het heeft altijd iets kitscherigs, ook omdat het een soort ononderbroken lijn suggereert van de cultuur van de oudheid tot nu: een lijn die natuurlijk net zo min bestaat als de ‘joods-christelijke traditie’ waar sommigen zo blij mee zijn. En toch figureren Appoloôn e tutti quanti nog steeds in het werk van onze schrijvers (A.F.Th.!)
Ouderwetsch was echter fraai, voor Couperus; ook in de keuze van fonologie. Alleen dan wel olderwets met mate. Ooit, in lang vervlogen, middeleeuwse tijden werd in het Nederlands old tot oud en bibberkold tot bibberkoud, Walter totWouter en altaar tot outer.
Op een bepaald moment hielden mensen ermeê op de woorden zo te vervormen, en in het geval van outer werd het zelfs teruggedraaid. Altaar was te heilig om zo’n ordinaire uitspraak te handhaven. Maar omdat outer tegelijkertijd ook al in geschreven bronnen stond, kon er enige eeuwen later weer een nieuwe tendens ontstaan: juist dat outer, dat inmiddels niemand meer zei, werd mooi en plechtig en heilig, en kreeg het patina der middeleeuwse mystiek.
Daar waren we naar teruggegaan, als Couperus gewonnen had.
Hoewel het niets met taalkunde en zelfs weinig met letterkunde te maken heeft, wil ik het toch voor Couperus en zijn gebruik van Griekse goden opnemen. Couperus was zeer nauw verbonden met de theosofie, al heeft hij zich nooit bij een loge aangesloten. Zoals meer kunstenaars rond 1900 was hij erg zweverig ingesteld. Voor theosofen doen alle religies ertoe, en alle bovennatuurlijke wezens worden geaccepteerd zolang ze in een groter geheel passen en in meerdere tradities voorkomen. Met andere woorden: Couperus geloofde daadwerkelijk in het bestaan van de Griekse goden, al stelde hij ze zich niet letterlijk zo voor zoals we ze uit mythen en antieke fresco’s kennen. Dat maakt het aanroepen ervan al een stuk minder kitscherig.
“Het heeft altijd iets kitscherigs, ook omdat het een soort ononderbroken lijn suggereert van de cultuur van de oudheid tot nu.”
Het is juist die vormentaal, die kitsch (inderdaad), die de ononderbroken lijn vormt. En daar is grappigs over te zeggen, namelijk dat ook in de Oudheid het handhaven van de klassieke façade belangrijk werd gevonden. Zo snel een gebied door barbaren bedreigd wordt (ik denk even aan Bactrië), zie je dat de bewoners op alle punten concessies doen en zich aanpassen, maar tot elke prijs de klassieke vormen en vormpjes handhaven.
En ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat dit voor menig gymnasiast nog steeds zo is: de klassieken zijn een spel. Dat je er ook écht iets van zou kunnen leren, en dat dat behoorlijk unzeitgemäB zou kunnen zijn, dat is eigenlijk niet de opzet.
Het alternatieve Nederland dat je hier schetst doet wel aan zo’n Midden-Europees natiestaatje denken, waar men inderdaad met dode dichters dweept en enthousiast accentjes spelt. Het is voor mij, in alle eerlijkheid, niet eens een schrikbeeld. Ik vind het wel een genietbaar soort chauvinisme, ook voor mij als cultureel geïnteresseerde buitenlander. Helaas staat er in die Midden-Europese landjes ook een ongenietbaar chauvinisme naast, dat in Polen en Hongarije de macht gegrepen heeft – maar ik denk toch niet dat dat aan die dode dichters (of toondichters) ligt, nog aan de ctrl-toets (die je niet hoeft te gebruiken op aan die talen aangepaste toetsenborden). Ik zou haast zeggen: nu wij in Nederland meer en meer met vergelijkbaar ongenietbaar chauvinisme zitten, moeten we er maar meer van dat genietbare tegenover zetten. Eer’ zij de vaderlandsche coutuur!