Door Marc van Oostendorp
Er schijnen schoolmeesters te zijn die vinden dat samentrekkingen niet zo netjes zijn, maar ik ken ze gelukkig niet persoonlijk. Als ze bestaan en dit lezen, kunnen ze hieronder hun commentaar schrijven en dan mogen andere mensen ze in het openbaar uitlachen, want er is natuurlijk niets tegen zinnen als de volgende:
- Ik zal een kippetje braden en op eten.
Wanneer je tijd genoeg hebt, en je gesprekspartner ook, kún je natuurlijk ook zeggen ‘ik zal een kippetje braden en het eerder genoemde kippetje opeten’ (merk op dat je niet kunt zeggen ‘ik zal een kippetje braden en een kippetje opeten’, want dat betekent net wat anders). Maar je hoeft het lijdend voorwerp in dit geval dus niet te herhalen.
Onder welke voorwaarden je dat kunt doen, daarover bestaat inmiddels een uitgebreide literatuur. Je kunt bijvoorbeeld niet zeggen:
- Ik braad een kippetje en eet op. [uitgesloten]
Hier moet op zijn minst het voornaamwoord het het lijdend voorwerp vervangen. Het komt er ongeveer op neer dat hetgene je weglaat vooraan moet staan in de woordgroep die parallel is aan het eerder gezegde:
- Ik zal [een kippetje braden] en [HET op eten].
- Ik [braad een kippetje] en [eet HET op].
Maar onlangs kwam iemand aankakken met de volgende voorbeeldzinnen:
- Ik zal een lijstje maken en hem voorleggen. [vreemd; bedoeld is: ik zal een lijstje maken en dat aan hem voorleggen]
- Ik zal haar een lijstje geven en ook hem voorleggen. [vreemd; bedoeld is: ik zal haar een lijstje geven en dat ook aan hem voorleggen]
In dit geval voldoet de eerder gegeven verklaring dus niet, want het weggelaten deel staat juist wel vooraan in de parallelle woordgroep:
- Ik zal [een lijstje maken] en [HET hem voorleggen].
- Ik zal [haar een lijstje geven] en [HET ook hem voorleggen].
Toen we het erover hadden met wat collega’s, wees de beroemde syntacticus Hans Broekhuis erop dat je in het Nederlands nu eenmaal lastig een lijdend voorwerp kunt weglaten als je niet ook het meewerkend voorwerp weglaat. Volgens Hans kun je dat ook laten zien in woordgroepen als de volgende:
- Geven is leuk
- Geven van boeken is leuk
- Geven van boeken aan kinderen is leuk
- Geven aan kinderen is leuk [vreemd]
Maar er is ook nog wel iets meer te zeggen over de voorbeelden met die lijstjes. Als je het weggelaten voorwerp als het opschrijft, heeft die groep inderdaad de volgorde die eigenlijk goed zou zijn. Maar misschien kun je dit ook zien als een indicatie dat het weggelaten voorwerp eigenlijk volledig uitgeschreven zou moeten zijn; want dan krijg je een andere volgorde:
- Ik zal [een lijstje maken] en [hem DAT LIJSTJE voorleggen].
- Ik zal [haar een lijstje geven] en [ook hem DAT LIJSTJE voorleggen].
Nu staat het lijdend voorwerp dus binnenin de groep. Waar het niet weggelaten kan worden.
Marcel Plaatsman zegt
Van de “geven”-zinnetjes vind ik dan weer alleen de eerste en de vierde acceptabel. De tweede en derde vereisen bij mij een lidwoord (“het geven” etc.). Bij de vierde zou ’t met “Iets geven …” of “Wat geven …” compleet zijn, maar ik vind het zelf niet zo’n punt dat die woordjes ontbreken. Met “schenken” zou ’t nog minder bezwaarlijk klinken: “Schenken aan kinderen is leuk” (of: “Schenken aan 16-jarigen mag niet meer”, in ’n andere betekenis, en met ’n vrij specifiek weggelaten lijdend voorwerp, nl. alcoholische drank).
Timothy Colleman zegt
Mooie observatie, Marc. Wellicht heeft de vreemde indruk van dat ‘Ik zal een lijstje maken en hem voorleggen’ er ook wel mee te maken dat het nominale indirect object nu eenmaal het beste gedijt in een structuur waarin indirect en direct object mooi bij elkaar in het middenstuk van de zin staan. Zodra dat niet zo is — bv. in passieve zinnen, in zinnen waarin een van de objecten helemaal vooraan in de zin staat, of zoals hier bij samentrekking — klinkt de aan-variant vaak veel gewoner: ‘Ik zal een lijstje maken en aan hem voorleggen’ is natuurlijk helemaal goed.
Peter-Arno Coppen zegt
Het wordt allemaal een stuk beter als je ervan maakt ‘ik zal een lijstje maken en aan hem voorleggen.’ Dat doet vermoeden dat het ook aan de adjacentie van twee voornaamwoorden ligt waarvan je er dan een weglaat.
Lucas Seuren zegt
Ik vind geen enkele van die geven-zinnetjes vreemd. Ik zie ook niet in waarom de vierde vreemd zou zijn, anders dan wanneer je a prior uitgaat van een syntactische beperking. De zin is vreemd omdat de analyse zegt dat hij vreemd niet zijn. Ik denk dat Sinterklaas absoluut denkt dat geven aan kinderen leuk is.
Maggy R zegt
“er is natuurlijk niets tegen zinnen als de volgende: Ik zal een kippetje braden en op eten.”
Ik heb iets tegen de spatie tussen op en eten.
Lisette Elbers zegt
Ik ben geen schoolmeester maar vind het erg flauw om schoolmeesters zo te benaderen Marc (alinea 1 van bovenstaande beschouwing), zeker in jouw positie
Marc van Oostendorp zegt
De bijzin is een beperkende; ik heb niets tegen schoolmeesters, ik vind onderwijs de mooiste roeping die er is, en beschouw mezelf ook als een gemankeerde schoolmeester. Maar aan schoolmeesters die er bizarre taalregels op nahouden (samentrekkingen zijn slecht, tussen ‘op’ en ‘eten’ mag geen spatie staan), tegen hen maak ik bezwaar.
Overigens weet ik niet zeker hoe je je mijn ‘positie’ voorstelt, maar ik vind dat mensen die al te hard op het aambeeld van de ‘norm’ slaan, meer kwaad dan goed doen en juist omdat ik me het een en ander aan afwijkingen van de norm kan permitteren (en mondig genoeg ben om iets terug te zeggen als men mij erop meent te moeten wijzen) vind ik het ook mijn taak in het leven om dat te doen. Niet de enige taak, maar toch wel een taak.
HC zegt
[Ik heb het graag over die schoolmeesters én over een aantal zinnen met samentrekking, maar ik beperk me hier tot het eerste (het tweede is voor later).]
Ik ken die schoolmeesters ook niet, maar ik zou ook niet te snel gaan uitlachen. Jouw exemplaren lijken me een karikatuur van schoolmeesters die vinden dat althans sommige samentrekkingen niet kunnen, genre “Gisteren ging Oleg naar de nieuwe doe-het-zelfzaak en kwam terug met 5 rollen behangpapier”, wat niet voor iedereen kan maar voor velen ook weer wel. Alle samentrekkingen veroordelen gaat inderdaad wat (te) ver. Maar dat je tussen ‘op’ en ‘eten’ geen spatie zet is niet zo’n bizarre regel (ik zou het zelfs geen taalregel noemen, maar dat is een andere discussie). Waarom schrijf je dan ook niet ‘op na houden’, ‘uit lachen’, etc.? En ik zou de schoolmeester die daar z’n rode potlood hanteert niet ridiculiseren of wegzetten als iemand die “al te hard op het aambeeld van de ‘norm’ slaat”, ergo “meer kwaad dan goed doe(t)”. Wat mag een schoolmeester nog? Andere zaak is natuurlijk of we elkaar hier, op deze blog, zo nodig moeten willen ‘verbeteren’. Misschien niet – ik doe het zelf in principe nooit (meer) – maar daarom is een (mogelijk goedmenende en hulpvaardige) ‘verbeteraar(ster)’ nog niet per se iemand die meteen lik op stuk moet krijgen. Ik heb je trouwens ook al “dankjewel” weten zeggen …
De dood van Pyotr Ilyich zegt
Beste Mark, waarom ben je nu weer een schoolmeester als je probeert om je aan Groene Boekje-afspraken te houden (opeten)? Hoe moeilijk dat ook is en hoe arbitrair die vaak ook zijn?
Liesbeth Lemmens zegt
Leve de anarchie! Met mate 😉
HC zegt
Wat dat kippetje betreft, naast (a) en (b) is er ook nog (c):
(a) Ik braad een kippetje en eet — op. [uitgesloten]
(b) Ik braad een kippetje en eet HET op.
(c) Ik braad — en eet een kippetje op.
Ik moet er wel bij zeggen dat ik bij (c) onwillekeurig denk aan “braad op” als gevolg van “eet op”, of “ik braad (zelf van de hitte)”, dus schoolmeesters vallen misschien toch wel over (c).
Ik ken de hele argumentatie van Hans Broekhuis niet, maar dat lijdend en meewerkend voorwerp (lvw/mvw) niet makkelijk ‘apart’ kunnen worden weggelaten, is op z’n minst ten dele waar. Neem een zin als (1), waarin alleen het mvw gemeenschappelijk is:
(1) Leonardo stuurde Magnus een mailtje en Valentijn schreef een brief.
(1a) Leonardo stuurde Magnus een mailtje en Valentijn schreef een brief.
(1b) Leonardo stuurde Magnus een mailtje en Valentijn schreef — een brief. [uitgesloten]
(1c) Leonardo stuurde Magnus een mailtje en Valentijn schreef HEM een brief.
(1a) is eigenlijk geen samentrekking: de 2de deelzin heeft geen mvw, en er is dus ook geen gemeenschappelijk deel. Anders gezegd: we weten wel dat Valentijn een brief schreef, maar niet aan wie. In zin (1b) is er op het eerste gezicht wel samentrekking, maar geen goede: er is op z’n minst een vervangend voornaamwoord nodig, zoals in (1c). Een ‘alleenstaand’ mvw kan dus kennelijk niet worden weggelaten.
Als het mvw niet ‘alleenstaand’ is, liggen de zaken (al) een ietsje anders. Neem zin (2):
(2) Leonardo gaf Magnus een fles champagne en Valentijn een boek over wijn.
(2a) Leonardo gaf Magnus een fles champagne en — — Valentijn een boek over wijn.
(2b) Leonardo gaf Magnus een fles champagne en Valentijn — — een boek over wijn.
De meest evidente lezing van (2) is (2a), met Valentijn als mvw. Zin (2b), met Valentijn als onderwerp, vindt niet iedereen zomaar mogelijk, maar hij kan wel, als intonatie en context “goed zitten”. Kortom, samen met een ander deel, in dit geval het werkwoord, kan het mvw wel weggelaten worden. Althans soms, want dergelijke zinnen zijn nu eenmaal niet zo alledaags.
Met een lvw dan, zie (3):
(3) Joris verkocht [Mieke appelen] en Karel gaf [Mieke appelen].
(3a) Joris verkócht Mieke appelen en Karel gáf — — . [uitgesloten]
(3a’) Joris verkócht Mieke appelen en Karel gáf ZE HAAR.
(3b) Joris verkócht — — en Karel gáf Mieke appelen.
In dit geval is weglating achteraan (zie 3a) niet mogelijk, maar vooraan wel, cf. (3b), zij het bij voorkeur met contrastief accent. Dit soort zinnen lijkt mij echter nog minder gewoon, omdat je telkens twee werkwoorden moet hebben die zinnig/natuurlijk contrasteren. In de plaats van (3a) is wel (3a’) mogelijk, met gewijzigde volgorde lvw-mvw. Ook hier blijkt dus dat het mvw kan worden weggelaten, nu samen met het lvw.
Merk op dat weglating rechts gebeurt als de partner zich links bevindt (zie 2) en omgekeerd (zie 3). Iets dergelijks gebeurt ook, een aantal bijzondere gevallen niet te na gesproken, in zinnen zonder mvw, waar de plaats van het gemeenschappelijk deel bepalend is:
(4a) Olga kocht een jurk en — — een bloesje.
(4b) Olga wou een boek en Samson — een dvd. [In de VC staat ‘wou’ links]
(4c) Olga lás — en Samson schrééf een boek.
Intrigerend is wel dat vragende zinnen een ander patroon kunnen laten zien:
(5a) Joppe corrigeert het eerste boek en — bespreekt het tweede.
(5b) Corrigeert Joppe het eerste boek en bespreekt — het tweede? [uitgesloten]
(5c) Corrigeert Joppe het eerste boek en bespreekt HIJ het tweede?
In (5a) kan het onderwerp worden weggelaten, in (5b) niet. In de plaats van (5b) komt (5c). Het 2de zinsdeel (werkwoord of pv) of het lvw kennen dit euvel niet, cf. (6) en (7):
(6a) Magnus kan dammen en Wesley — schaken.
(6b) Kan Magnus dammen en — Wesley schaken?
(7a) De ene aanvaardt — en de andere verwerpt Verlindes nieuwe theorie.
(7a’) De ene aanvaardt ZE/HAAR en de andere verwerpt Verlindes nieuwe theorie.
(7b) Aanvaardt de ene — en verwerpt de andere Verlindes nieuwe theorie?
Naast (7a) is ook (7a’) mogelijk, met een vooruitwijzend voornaamwoord, misschien wel de pendant van wat we zien in zinnen zoals (b), (1c), (3a’) en (5c).
Dat (5b) niet kan, is merkwaardig: het is het enige voorbeeld waar het gemeenschappelijk deel op de (belangrijke) V2-positie zit én geen V is.