In memoriam Hubert Dreyfus (1929-2017)
Door Marc van Oostendorp
Ik hoorde pas vorige week dat Hubert Dreyfus overleden is. Hij behoorde tot de moderne filosofen die ik het meest heb bewonderd.
Dat had niet in de eerste plaats te maken met het werk waarmee hij het beroemdst zou worden: zijn kritiek op de Kunstmatige Intelligentie uit de vroege jaren 70. Ik geloof dat er alle reden is om heel kritisch te zijn op alle hedendaagse pretenties dat een ‘slimme computer’ om de hoek op ons staat te wachten en die redenen in 1972 nog veel sterker waren. Maar de meeste kritiek op Kunstmatige Intelligentie in het algemeen (‘computers zullen nóóit denken’) begrijp ik nooit, omdat ik niet snap waarom het soort argumenten dat dan naar voren worden gebracht niet ook gebruikt kunnen worden om te beargumenteren dat mensen ook niet kunnen denken.
Ter plekke
Het had wel een beetje te maken met het feit dat Dreyfus een bewonderaar was van volkomen duistere ‘continentale’ denkers zoals Heidegger en Merleau-Ponty. Hij was zelf een continentale denker, maar dan ongeveer zo ver als je weg kunt zijn van het continent, namelijk in Berkeley (waar John Searle, een duidelijke vertegenwoordiger van de analytische filosofie, zijn collega was). Ik begreep als jongeling net zo weinig van continentale filosofie als van argumenten tegen Kunstmatige Intelligentie, maar mede dankzij Dreyfus ben ik wel een beetje beter blijven begrijpen waar filosofen die hun gedachten niet in logische formules opschrijven precies om te doen is.
Maar waar ik Dreyfus vooral bijna mateloos om bewonder, is de manier waarop hij zijn denken zozeer integreerde met zijn doceren. Hij deed die twee dingen allebei tegelijk. Je had bij zijn colleges – ik heb er nooit een meegemaakt, maar audio-opnamen zijn wijd en zijd via internet te verkrijgen – altijd het gevoel dat hij ter plekke aan het nadenken was, dat hij bezig was niet alleen zijn gedachten zo duidelijk mogelijk te verwoorden, maar ze zo duidelijk mogelijk te vormen.
Kleinste prikkels
En dat dit denken tegelijkertijd veel te maken had met de rumoerigheid, de chaos van het klaslokaal – de aanwezigheid van al die lichamen van studenten. Dreyfus was zeer geïnteresseerd in het idee dat wij geen droge rekenmachines zijn die informatie over de buitenwereld representeren en verwerken, maar dat wij “er zijn in de wereld”: denken doen we niet alleen met ons hele lichaam, maar voordurend in interactie met de wereld. Als een groep onbekenden in een lift gaat staan, nemen ze onbewust allemaal de juiste afstand tot elkaar in: je gedrag en je hele zijn worden uiteindelijk bepaald door hoe je in de wereld staat.
Zoals in een klaslokaal, dus. Een goed docent staat niet een verhaal af te draaien dat hij tevoren heeft verzonnen, maar reageert op de kleinste prikkels die de andere mensen in de ruimte (de zogeheten ‘studenten’) afgeven.
Het paradoxale daarbij was dat Hubert Dreyfus dat idee dus kon overdragen op mensen die nooit met hem in één ruimte hadden verkeerd; die hem alleen kenden van podcasts en boeken. Door ook daar zijn enigszins rommelige stijl te handhaven, door ook in dat virtuele klaslokaal te zijn.
Dat is volgens mij de ideale vorm van onderwijs en misschien ook wel van denken – een voortdurend gesprek, ook van iedere deelnemer met zichzelf. Zoals Hubert Dreyfus een leven lang heeft gedaan.
M
Ik schreef in 2013 ook al eens over Hubert Dreyfus op Neerlandistiek.
Taalgaardenier zegt
Wat meest opvalt:
Zolang het gedichten betreft, zij het vroegere of latere, krijgen we echt Nederlands te lezen.
Bij elke bespreking of toelichting door Neerlandici krijgen we een stortbad NederFrAnglais over ons.
Echte taalliefhebbers lieten en laten dat zoveel mogelijk achterwege, want onnodig en onnuttig.
Verraad en minachting aan en van eigen taal en volk blijken dus duidelijk en vooropgesteld bij wetenschappers dan bij dichters.
Omdat de meeste Hollanders zo beperkt zijn in hun kennis van het Frans, valt het hen zelfs niet op. Dit, terwijl onze taal een veel grotere woordenschat heeft(had?), dan alle ons omringende.