Een geschiedenis van het Nederlands in 196 sonnetten (128)
Het Nederlandse sonnet bestaat 452 jaar. Hoe is het de taal in die tijd vergaan?
Door Marc van Oostendorp

Het is een belangrijke, maar makkelijk te verwaarlozen functie van taal: de onderlinge verbondenheid van mensen uitdrukken. In de taalkunde wordt de functie vaak verbonden aan het werk van Robin Dunbar, die meende dat taal voor de mens was wat vlooien is voor de chimpanzee – laten zien dat je bij elkaar hoort. Toen de mens in relatief grote groepen ging leven, lukte dat niet meer door bij alle andere mensen aan de huid te gaan zitten plukken. Dus werd de roddel uitgevonden – het ultieme sociale cadeautje dat je iemand kunt geven. En voor roddelen heb je taal nodig.
Maar eigenlijk doet het er niet eens toe wát iemand zegt, en zelfs áls iemand iets zegt, kan de taal die verbindende functie toch ineens verliezen. Zoals Henriëtte Roland Holst – Van der Schalk schreef in een sonnet dat Over onderlinge vervreemding en verlatenheid heette (Roland Holst was een meesteres van de titel):
Soms zitten menschen met een glad gezicht
bij tweeën of bij drieën: hun gedragen
is flauwtjes, en de harten die ze dragen
in ’t bekennen van hun oogen, zijn dicht.
En de vlammen van hun stem die bij vlagen
uitbreke’ en make’ ondere donkers licht
en de gebaren die, – als kand’laars schragen
brandende kaarsen, dragen ’t stemme-licht –zijn weg, Hun woorden valle’ in holen van
mij dropsgewijze en maken geen geruisch
nemen niets mee en brengen ook niets aan
als dieven rondgaan in een leeg, leeg huis:
een groote leegte wast in mij bestendig
en wil, en weet niet wat, hongert ellendig.
Mensen zitten wezenloos maar een beetje bij elkaar. Ze praten wel, maar de ‘vlammen van hun stem’ en hun ‘gebaren’ zijn ‘weg’. Er zijn wel woorden en je hoort die ook wel, maar ze doen niets met de ‘groote leegte’ die in je huist. Ze “valle’ in holen van mij”.
Die holen zien er bij Roland Holst soms, zoals in dit gedicht uit als apostrofen die de slot-n aanduiden. De apostrof zegt: je kunt die slot-n dan aanduiden. En omdat hij alleen gebruikt wordt als het volgende woord een klinker is, kun je de sjwa voor de apostrof ook weglaten. Alleen zo kom je aan de juiste metriek: Ze vall in holen.
Dat dichters op een bepaald moment die apostrofen begonnen te gebruiken, laat zien dat je die n na een sjwa op dat moment kon weglaten. We doen dat nog steeds, af en toe. Een tekst klinkt onnatuurlijk als je alle n‘en weglaat, maar ook als je ze allemaal uitspreekt. Merkwaardigerwijs lijken mensen echter meer geneigd om die n uit te spreken als het volgende woord met een klinker begint.
En dat is dan weer omdat het wegvallen van de sjwa – dat voor dichters als Roland Holst zo logisch is dat ze er niet eens een apostrof voor gebruiken – juist níét tot het dagelijkse taalgebruik behoort. Wie ze vallen in holen zegt, zegt misschien maar één keer een n, maar drie keer een sjwa, hoe licht en kort ook.
Dat zegt misschien wel iets over de manier waarop Roland Holst met de taal omging. Ze zocht niet de dagelijkse taal, die zich gedroeg als een dief in een leeg huis. Ze wilde de taal zo buigen dat ze wel bleef hangen.
Uw scandeermachine geeft voor dit gedicht het volgende resultaat:
1 Soms zitten menschen met een glad gezicht 0101010101
2 bij tweeën of bij drieën: hun gedragen 01010101010
3 is flauwtjes, en de harten die ze dragen 01010101010
4 in ’t bekennen van hun oogen, zijn dicht. 01010100101
5 En de vlammen van hun stem die bij vlagen 00101001010
6 uitbreke’ en make’ ondere donkers licht 000101010101
7 en de gebaren die, – als kand’laars schragen 01010101010
8 brandende kaarsen, dragen ’t stemme-licht – 1001010101
9 zijn weg, Hun woorden valle’ in holen van 01010010101
10 mij dropsgewijze en maken geen geruisch 0101010101
11 nemen niets mee en brengen ook niets aan 101010101
12 als dieven rondgaan in een leeg, leeg huis: 0101010101
13 een groote leegte wast in mij bestendig 01010101010
14 en wil, en weet niet wat, hongert ellendig. 00101010010
Wat opvalt, is dat uw scandeermachine soms lettergrepen toevoegt (zoals hier in v. 4) of weglaat (v. 11). Ook bij andere gedichten gebeurt dit. Zit daar een systeem achter? Intrigerend is ook v. 10, waar de elisie plots wordt herkend. Of is dit toeval?
Nou ja, toeval… het metrum deugt niet echt, net als bij het gedicht van vorige week. Maar inhoudelijk en wat betreft zeggingskracht is Roland Holst er toch wel op vooruit gegaan. Ik neem aan dat dit werk niet uit haar debuut komt?