Een geschiedenis van het Nederlands in 196 sonnetten (127)
Het Nederlandse sonnet bestaat 452 jaar. Hoe is het de taal in die tijd vergaan?
Door Marc van Oostendorp
‘Bewust moeizaam geformuleerd’ noemde de literatuurhistoricus Jacqueline Bel de beginregels van dit sonnet van Henriëtte Roland Holst – Van der Schalk, aan het begin van haar debuut Sonneten en gedichten in terzinen geschreven. Ze wilde er volgens Bel mee laten weten dat ze genoeg had van “de gemakkelijke taal” van Kloos en Van Deyssel, maar “moeizaam geformuleerde [alweer], naar binnen gekeerde verzen.”
Niet mijn de makkelijke en onbenepen
wellende sprakingen, niet d’ongestoorde
gebaren die glijen gelinde door de
ruime atmosfeer: lustig zeilende schepen.Niet mijn van joelende en brood-dronken woorden
frazig gepraal, als wapperende reepen
feestelijk doek – en niet mijn de gegrepen
handen, de heftige oogen, de verstoordegedragingen, alle die òn-bereiklijk.
Maar mijn de magistrale en als kalmatie
werkende aandacht, mijn het heusch bejegene’
en volge’ in willige overgang – en rijklijk
mijn ’t straffe tegenstribb’le’ en stugge tegen-
houden van ’t ongewilde in serieuse statie.
“Gemakkelijke taal” is niet het eerste wat bij mij opkomt als ik Kloos of Van Deyssel lees – “frazig gepraal” lijkt er meer op, en dat is geloof ik wel wat anders. Het aparte van dit gedicht is verder dat het net zo gehecht lijkt aan eigenaardige syntactische constructies als dat van de vermaledijde voorgangers, met die vreemde constructie “niet mijn dit, niet mijn dat, maar mijn zus, en rijk’lijk mijn zo’,zonder koppelwerkwoord en met een ongebruikelijk attributief gebruik van het persoonlijk voornaamwoord.
De dichteres heeft het dan ook niet over “gemakkelijke taal” maar “makkelijke sprakingen”. Daarbij is de associatie anders: gemakkelijke taal associëer je, blijkens Google, vooral met taal die makkelijk te begrijpen is. “Makkelijke sprakingen” is een beetje een ingebruikelijke frase, maar hij maakt gebruik van spraak en “makkelijke spraak” lijkt me vooral iets dat makkelijk te produceren is, of gemakkelijk geproduceerd wordt.
Roland Holsts bezwaar tegen haar voorgangers was niet dat hun sonnetten zo simpel waren en in een klap te doorzien, maar dat ze zo moeiteloos (‘brood-dronken’) gemaakt werden, dat ze met zoveel bombarie werden gebracht. Het valt bijvoorbeeld op dat allerlei woorden in de regels over niet mijn gaan over het lichaan: wellende sprakingen, ongestoorde gebaren, joelende woorden, gegrepen handen, heftige oogen, verstoorde gedragingen. Je zíet een dichter zich enorm aanstellen. En aanstellen is niet eenvoudig te snappen, maar wel eenvoudig te doen.
In de paar regels over maar mijn is het aan de andere kant een en al geest dat de klok slaat. Bovendien wil ze zich beteugelen en aandacht en tegenhouden.
Ik geloof niet dat “moeizaam formuleren” daarbij per se haar doel was, al was het er soms misschien het gevolg van. Ze wilde het de lezer in ieder geval niet per se moeilijk maken, ze had aan die lezer als het ware geen boodschap.
Wouter Steenbeek zegt
Bah. We hebben wel meer matige sonnetten van grote literatoren gezien (Couperus, Gorter), maar dit is gewoon een misdaad tegen de poëzie. Een dichter mag zijn poëzie net zo begrijpelijk of onbegrijpelijk maken als hij zelf wil, zeker. Maar dan moet het wel lopen (geen enjambementen over de volta heen of twee elisies in één woord, bijvoorbeeld), en de lezer intrigeren, uitnodigen om iets achter de façade van schimmige zinsconstructies en neologismen te zoeken. Persoonlijk word ik niet in het minst uitgenodigd, laat staan geraakt, door ’t straffe tegenstribb’le’ of een draak als kalmatie.
Maar goed dat Roland Holst dit blijkbaar zelf is gaan inzien. Een regel als “De zachte krachten zullen zeker overwinnen” is toch een stuk effectiever.
Erik de Smedt zegt
Eerst las ik door: ‘Niet mijn de makkelijke en onbenepen wellende sprakingen’ en vond het vreemd dat op het bezittelijk voornaamwoord nog een bepaald lidwoord volgde. Vervolgens snapte ik dat je na ‘niet mijn’ even moet pauzeren … en dat het bezittelijk voornaamwoord zoiets betekent als “niet bij mij hoort (of in hipper Nederlands: ‘niet mijn ding [zijn] + onderwerp’).
Maar gaat het dan niet om ‘een ongebruikelijk predicatief gebruik van het bezittelijk voornaamwoord’ i.p.v. ‘een attributief gebruik van het persoonlijk voornaamwoord’?
Carlton Mbavarira zegt
This is wonderful.