Een geschiedenis van het Nederlands in 196 sonnetten (131)
Het Nederlandse sonnet bestaat 452 jaar. Hoe is het de taal in die tijd vergaan?
Door Marc van Oostendorp
Land-arbeider
Gij die gebogen over d’ aard, haar geuren
insnuift, en meedraagt door uw stoplig haar,
u zoent de zon op ’t lijf, windbeten kleuren
uw vel, wolkentranen dringen tot waaruw wezen wortelt. Door heel ’t ronde jaar
leit ge aan d’ ingang van diep natuur-gebeuren
als aan diep woud: uit haar geluiden beuren
uw zinnen veel gemijmer, wijsheid-zwaar.Maar nog omhullen wolligtrage dampen
uw brein, zooals boven drassigen grond
de nevels staan in troebelwitte meeren.O hef het hoofd op! over d’ aardsche kampen
strijkt reinigend een sterke en ruime wind:
hij blaast de nevels voor zich uit als veeren.(Henriëtte Roland Holst – Van der Schalk)
Het woord gebeuren is geloof ik alweer weg. Het was een woord waaraan je je zo’n jaar of dertig geleden vreselijk kon ergeren, het soort woord dat de managers van die tijd de hele tijd zeiden. Mijn vrienden en ik gebruikten het ook wel voor de grap met elkaar: ‘het poëziegebeuren’. En het piepgebeuren van Koos Koets natuurlijk:
Nu was dat gebeuren ook wel erg verflauwd, misschien, in vergelijking met het natuurgebeuren van Henriëtte Roland Holst – Van der Schalk. Ik stel me voor dat het woord voor haar nog activiteiten suggereerde. Die arbeider had niet zomaar te maken met de eeuwigdurende natuur, maar met een natuur dat zich ontrolde.
Die natuur vormde een contrast met de gedachten van de landarbeider, die juist zwaar waren, gemijmer. Er gebeurde van alles rondom zijn hoofd, maar erbinnen hingen alleen maar nevels, die moesten worden weggeblazen door de ‘sterke en ruime wind’ van het klassebewustzijn.
Dit gedicht stond in Roland Holsts bundel Opwaartsche wegen uit 1907. Zo’n tachtig jaar later, rond 1987, zou piepgebeuren bij Koos Koets zelf getuigen van allerlei nevels die allang niet meer zouden optrekken. Een lezer zoals ik, die in die tijd opgroeide, kan natuur-gebeuren niet horen zonder te denken “jij vindt dus ook dat oudere jongeren gewoon een kanaal moeten hebben om de dingen die hun specifiek interesseren en waar ze vinden dat het over gaat, dat ze daarover met mekaar uit kunnen wisselen van wat hun gedachten over bepaalde zaken zijn.”
Het zou interessant zijn om in het hoofd te kunnen plaatsnemen van een jongere anno 2017 om te zien wat die denkt en voelt bij natuurgebeuren.
Wouter Steenbeek zegt
Ik beschouw mezelf niet meer als jongere (bouwjaar 1984, dat hele “gebeuren”-gebeuren alleen op zijn retour meegemaakt), maar ik moest pas aan zachtesectortaal denken nadat u erover begon.
Eerlijk gezegd heb ik eroverheen gelezen, het zonder meer in me opgenomen. Zonder ergernis over een nietszeggend woord, maar ook zonder verwondering over een innovatief zelfstandig gebruik. Ik sluit niet uit dat lezers anno 1907 dat ook deden. Roland Holst hangt haar sonnetten namelijk vol met bloemrijke, onalledaagse taal. Ik kan niet bij alle bijzonderheden stilstaan en ik ben al blij als ik het begrijp. Dat zal voor veel lezers van toen ook wel gegolden hebben.