Een geschiedenis van het Nederlands in 196 sonnetten (137)
Het Nederlandse sonnet bestaat 452 jaar. Hoe is het de taal in die tijd vergaan?
Door Marc van Oostendorp
Ge weet toch hart, die tegenstrijdigheden
dat wrijten, al die kloven, al die scheuren
zijn enkel door het onvolmaakt gebeuren
der liefde in ons hart en onze leden.Ge weet toch dat zij d’eenheid is volstreden
van droom en daad? Het wonderlijk opbeuren
van ’t hart in beide? ’t menglen hunner kleuren
tot een puur licht van ongebroken vrede?In ons hart vloeit de liefde traag en klein;
daarom, spinnen w’ een droom, blijft geen kracht over
voor daad; drinken we zijn schuimenden wijndan duistert van ons weg het droomgetoover.
Was liefde algroot in ons, om ons zou zijn
droomschoone daad, als zon-doorvloten loover.(Henriëtte Roland Holst – Van der Schalk)
Dit gedicht hoort in iedere bloemlezing, vind ik. In de eerste plaats vanwege de krachtige tweede regel, met dat geheimzinnige en tegelijkertijd zo sprekende wrijten – waarom lees je dat woord nou nooit eens op Twitter of in De Telegraaf? Als je het in Google intikt, krijg je alleen ‘bedoelt u soms written?’
Maar bovenal hoort dit gedicht in iedere bloemlezing omdat er, zo’n acht jaar nadat Willem Elsschot zijn gedicht Het huwelijk schreef, een antwoord op dat gedicht wordt geformuleerd. Bij Elsschot staan tussen droom en daad allerlei zaken in de weg, zoals wij allen weten, en die zorgen ervoor dat de man zijn vrouw niet kan vermoorden, hoezeer hij haar ook haat.
Maar Henriëtte Roland Holst geeft een heel andere verklaring: niks wetten en praktische bezwaren, niks weemoedigheid die niemand kan verklaren, maar ‘het onvolmaakt gebeuren der liefde’. De enige manier om droom en daad samen te brengen is door de liefde ‘algroot’ te laten zijn – ook al zo’n verrukkelijk woord. Het hart weet dat nog niet, maar vrouwen doodslaan of door het water plassen is niet nodig – als de liefde groot genoeg is, houdt het wrijten vanzelf op.
Wouter Steenbeek zegt
Of het in elke bloemlezing thuishoort, durf ik te betwijfelen. Dit soort werk was al eerder, en beter, gedaan door de Tachtigers. Maar het is wel stukken beter dan alles wat u ons tot dusver van haar heeft voorgezet.
Bert Mostert zegt
Het zou aardig zijn de vindplaats van dit en de andere gedichten op te geven. De vergelijking met het gedicht van Elsschot is goed getroffen; overigens door het te pas en te onpas citeren van E’s gedicht heeft het voor mij veel aan kracht ingeboet.
Marc van Oostendorp zegt
Ja, misschien moet ik dat preciezer doen. Dit gedicht komt in ieder geval uit Roland Holsts bundel ‘Verzonken grenzen’ (1919)