Door Michiel de Vaan
wroeten ww. ‘woelen, graven’
Middelnederlands vroeten (1285), wroeten (1350–1420), wruedt ‘wroet’ (ca. 1400). Nieuwnl. wroeten (1540), wrooten (1573), vroeyen (Brussel, 1693). Centrale en oostelijke dialecten hebben een klinker eu of uu die op umlaut van de (pendant van) oe teruggaat, bijv. vruten, vreuten in Antwerpen, Noord-Brabant, Noord-Limburg, Utrecht, Gelderland, Overijssel; daarentegen vroete(n) in Vlaanderen, Zeeland en Holland. Afleidingen: wroetelen ‘voortdurend wroeten, uitsloven’ (1617); wroet v. ‘snuit, smoel; soort ploeg; mol’, Oost-Nederlands vreute, vruut.
Verwante vormen: Middelnederduits wrōten ‘wroeten’, wrōte m. ‘mol’, Oudhoogduits ruozzen ‘ploegen, omwoelen’, Middelhd. rüezel ‘snuit (van een varken)’, Mohd. Rüssel ‘snuit, slurf’ (dus eigenlijk ‘wroeter’); MoWFri. wrotte ‘wroeten’, Oudengels wrōtan ‘wroeten’, wrōt ‘snuit’, MoE root ‘omwoelen’; Oudnoors róta ‘wroeten’, rót o. ‘ophef’.
De Nederlandse dialecten wijzen op Proto-Germaans *wrōtjan-, maar het Engels en Scandinavisch zetten umlautloos *wrōtan- voort. Binnen het Germaans kunnen deze woorden verbonden worden met het ww. *wratōjan- ‘reizen’ zoals in Gotisch wraton, Oudnoors rata ‘reizen’. Het verschil tussen oe en a in wroeten versus *wrat- is vergelijkbaar met dat tussen Nl. woelen (uit *wōljan) en PGm. *wal(l)on- ‘rollen, draaien, zwerven’ (Kroonen 2013: 571), Nl. walen ‘draaien, wentelen’, Mnl. wallen ‘reizen, trekken’. Ook de betekenissen hangen bij beide paren op gelijke wijze met elkaar samen: het ww. met korte *a (*wrat-, *wal-) heeft de betekenis ‘ronddraaien, reizen, zwerven’ (ervan uitgaande dat ‘reizen’ uit ‘rondgaan’ komt) terwijl het ww. met de lange *ō (*wrōt – *wōl) daarvan afgeleid is en een herhaalde beweging uitdrukt, ‘heen en weer draaien, ronddraaien’ > ‘wroeten, woelen’.
Verwanten van *wrat- en *wrōt- buiten het Germaans zijn onzeker. Voor ‘wroeten’ is aan een verbinding met Latijn rōdō ‘knagen’, rōstrum ‘snavel, snuit’ (< rōd-trom) gedacht, dat uit *wrōd- kan komen; maar met de betekenis van *wrat- ‘rondgaan, reizen’ is ‘knagen’ moeilijker te verbinden.
Klaas Jac. Eigenhuis zegt
De door De Vaan genoemde woorden zijn niet alleen Germaans, nee ze zijn Oer-oergermaans, m.a.w. ze komen uit het substraat van vóör het optreden van het Indogermaans in onze contreien. De herkende ablaut a : ô is dan ook de (inmiddels) bekende a : ô substraatablaut, als bijv. in Haan : Hoen.
Jan de Vries 1962 (2000: 434, 452) verbindt Oudnoords rati 1 ‘boorder’ met on róta 2 ‘Rotgans’; dit is een vergissing, de verbinding moet worden gelegd naar on ” rót 2 umwälzung, unruhe (< älter vrôt) ", waarbij ook "ae. wrôt 'rüssel, schnautze'. "
De Mol wordt dus bij ons "wroeter" genoemd, elders "boorder". Van mij mág hij of zij!
Klaas Jac. Eigenhuis
Olivier van Renswoude zegt
Ik vraag me af of *wrat- langs ouder *u̯rod- geen nevenvorm is van *u̯roh₁-, de o-trap van pie. *u̯reh₁- ‘vinden’ (LIV² 698). Vergelijk *med- ‘meten’ naast *meh₁- ‘id.’ (Lubotsky heeft meer voorbeelden van deze afwisseling.)
Oudnoords rata betekent immers ook ‘(de weg) vinden’ en wroeten heeft vanouds de lading ‘zoekend graven’.
Dan zou *wrōt- een secundaire rekkingstrap kunnen zijn.
Klaas Jac. Eigenhuis zegt
Volgens Beekes 1995: 166 komt de rekkingstrap ô allëën voor onder de volgnummers 1 (root noun uôkws ‘stem’ bijv.) en 5 (nom. sg. van de hysterodynamische verbuiging als h2ekmôn ‘steen’). Bij werkwoorden alleen in de s-aorist.
De vormen *pie *meh1- en pgm *met- ‘meten’ kunnen wel “verwant” zijn, maar dan niet volgens de pie-grammatica. Dus als je verwantschap aanneemt, dateert die dan van vöör het optreden van het PIE in onze regio “Germanië”.
Onze verste voorouders, de JVV’ers, maten elkaar al delen van de jachtbuit toe. Het meten van afstanden lijkt me in zo’n primitieve maatschappij niet direct nodig.
Klaas Jac. Eigenhuis