De taal van Ilja Leonard Pfeijffer (42)
Door Marc van Oostendorp
Als hij wil uitleggen waarom Plato behalve een bekend Grieks wijsgeer ook een briljante schrijver was, schrijft Ilja Leonard Pfeijffer in zijn boek De Antieken: “Het heeft veel te maken met diversiteit. Plato beheerst alle registers. (…) Alle gesprekspartners in Feest vertellen hun verhaal over de liefde op een andere toon, in een andere stijl, die perfect is toegesneden op het personage.” Hij vertelt ook dat het lezen van Plato hem voor het eerst duidelijk maakte dat het Klassieke Grieks een échte taal was, die in het dagelijks leven gesproken werd en die de Atheners niet alleen maar elkaar als een puzzeltje opgaven.
Oog voor diversiteit lijkt het hoogste compliment dat Pfeijffer aan schrijvers te bieden heeft. Ook over de toneelschrijver Aristofanes zegt hij: “Zijn stijl is wendbaar en afwisselend. De vunzigste banaliteiten gaan samen met parodieën op de verheven stijl van het epos en de tragedie of op het jargon van juristen, priesters of redenaars.” Over Horatius: “In zijn Satiren, Epoden en Brieven weet hij pretentieloze spreektaal schijnbaar achteloos en volledig natuurlijk te draperen over de kunstmatige versvormen van de hexameter en de jambe. In Oden krijgt zijn taal een gepolijste perfectie. ”
Een goede schrijver is een schrijver die de taal uit alle hoeken en gaten van de menselijke samenleving (en het menselijk lichaam) haalt. Hoe meer variatie en diversiteit, des te beter de taal. Ik geloof dat Pfeijffer hier niet uniek in is, dat dit een breder gedeeld esthetisch gevoel is; je vindt het mengen van bijbelse en volkse taal bijvoorbeeld vaak in prijzende zin genoemd in besprekingen van Gerard Reve, die vrij algemeen als een van de grootste stilisten wordt beschouwd.
Droog deskundigenproza
De prangende vraag is nu waarom dit zo is. Wat zorgt voor het esthetisch effect van het mengen van taalvormen? Wat is er eigenlijk mooi aan gebruik van ‘levende taal’?
Grappig genoeg werd De antieken zelf beknord vanwege die bepleite variatie. De classicus Hein van Dolen schreef in een (over het algemeen overigens redelijk lovende) recensie in de Volkskrant: “Het al te kwistige gebruik van Engelse termen en tussenwerpsels komt de leesbaarheid niet ten goede.” Zoals hij de auteur ook gispte om zijn overmatige ‘studentikoze’ joligheid.
Plato en Aristofanes gebruiken verschillende stijlen, maar verdelen deze over hun personages, en gebruiken verschillende stijlen om onderscheid te maken tussen die personages. De diversiteit is daarmee een vorm van realisme, ze weerspiegelt het ervaringsfeit dat mensen op verschillende manieren spreken. Pfeijffer heeft deze techniek zelf op een extreme manier toegepast in zijn roman Het grote baggerboek, waarin twee personen aan het woord komen die zich op radicaal verschillende manieren uitdrukken: een baggeraar die een soort zelfbedacht Zuid-Hollands spreekt en daarbij onder andere allerlei uitdrukkingen op een komische manier door elkaar haalt en een psycholoog die juist heel droog deskundigenproza schrijft. Bij Pfeijffer is het, vermoedelijk net als bij Aristofanes, een vorm van hyperrealisme, hij trekt het ervaringsfeit in het belachelijke.
In den beginne was een kankerhoer
Dit lijkt me een betrekkelijk onccontroversiële inzet van diversiteit in iemands stijl. Hoewel niet alle schrijvers er sterk naar streven en sommigen dikke boeken schrijven waarin iedereen op min of meer dezelfde manier praat – je denkt dan in de Nederlandse letteren allereerst aan A.F.Th. van der Heijden – lees je zelden een kritiek op een boek waarin erover wordt geklaagd dat de verschillende personages zo verschillend zijn.
De parodieën op jargon van Aristofanes en Reve kunnen bedoeld zijn om personages te karakteriseren, maar dat geldt niet voor de afwisseling van vunzigste banaliteiten met parodieën op het epos, waar één en dezelfde spreker juist die vormen door elkaar gebruikt. Zo’n vorm van diversiteit heeft een wat ander effect, die juist bereikt wordt door het door elkaar gebruiken. In de eerste plaats is dat een komisch effect, omdat het onverwachte nu eenmaal een aspect is van het komische. “In den beginne was een kankerhoer” is grappig op de manier waarop een deftige dame die een boer laat grappig is.
Maar de inzet van diverse stijlen is ook een teken van meesterschap – een teken dat de schrijver allerlei uithoeken van de taal zo goed kent dat hij ze kan gebruiken, en als het moet ook door elkaar. Anders dan dat van de over personages verdeelde diversiteit is dit wel een gevaar: het door elkaar gooien van stijlen kan juist ook een teken zijn van slechte taalbeheersing (en ook daardoor weer een komisch effect bewerkstelligen). Als je sowieso niet van Engelse leenwoorden houdt, kan het bewuste gebruik door een virtuoos schrijver je after all toch tegenstaan.
Laat een reactie achter