Uit Het trouwservies, de nieuwe bundel van Benno Barnard.
Hé hond
Op een dag in de Gouden Eeuw tekent Gerbrand
van den Eeckhout (geb. 1621) met penseel
en bruine inkt zijn jonge hond uit de losse pols,
waaraan een vaste hand. De man glimlacht even
om de bastaard, half labrador, half asvat. De kop zinkt
op de voorpoten: nog voor de stroeve kurk
uit het glazen potje komt, ligt hij al in zijn roerloze
pose van ingehouden goudbruine hondachtigheid.
Hé hond, hoe heet je? Je bent weliswaar
al een paar honderd hondengeneraties dood,
maar we kunnen toch praten? Spits nu alsjeblieft je oren.
Weet je wat ik benijd? Dat volkomen oprollen
op deze plek en dit moment, die eigen eenheid
van tijd, plaats en handeling. En dat eeuwige optimisme
(‘We gaan wandelen, hè?’). Wijlen mijn vader zei vaak
dat hij jaloers was op je staart – naar het schijnt
hebben we de onze ingeruild voor ons geheugen,
een wankele methode om in evenwicht te blijven.
Kom, we maken een ommetje langs de gracht. Gerbrand
knijpt net de meid in haar kont. Jij bent klaar.
Ik zie dat je me hoort: je rechterwenkbrauw trilde even.
Benno Barnard (1954)
uit: Het trouwservies (2017)
- Benno Barnard: wikipedia • dbnl • leestafel • schrijversinfo • Huub Beurskens over dit gedicht
- Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere dag een gedicht per mail.
Laat een reactie achter