Een geschiedenis van het Nederlands in 196 sonnetten (171)
Het Nederlandse sonnet bestaat 453 jaar. Hoe is het de taal in die tijd vergaan?
Door Marc van Oostendorp
Son-net
Klimmend naar ’t zenit zoekt zij die haar licht
in ’t lichaam stort, blind van gestolde glans,
met bevende transgressie naar zijn trans,
doch voelt door bijstere nacht zijn blik gerichtop zijn in zich verzengd eigen gezicht
weerkaatsend hun oorspronkelijk dubbelnaakt,
of ’t oog gesperd de waterspiegel raakt
waar de beminde knaap verdronken ligt,dan duikt hij naar haar schimmige tweeling-vacht,
of splijt hij met zijn vlijm gesloten schacht,
met gouden tong likkend een duister grasondersteboven in een woudmoeras,
of daar in zilveren ketenen gekneld
met goud bespat verzonken vrouwenspeld.(Christine D’Haen, Merencolie)
Misschien was Christine D’Haen de eerste die het natuurlijk al eeuwen in de plooien van de taal verborgen woordgrapje Son-net maakte. Het had een titel kunnen zijn van een van de vele sonnetten die na de Tweede Wereldoorlog werden geschreven en die van het oude eerbiedwaardige genre ineens een vorm van ‘light verse’ maakten. Of van een gedicht uit het al wat langer bestaande genre van het schuine sonnet.
Christine D’Haen doet dat allemaal niet. Haar gedicht gaat over seks, maar is nauwelijks erotisch te noemen. Ze gebruikt beelden van het soort die eeuwenlang gebruikt zijn om in bedekte termen erotisch te zijn: de trans, de tweeling-vacht, het woudmoeras, de vlijm gesloten schacht. Maar ze doet dat geloof ik niet om warme gevoelens op te wekken bij de lezer, maar juist om het hopeloze van seks te laten voelen.
Ja, de vrouw wil zich overgeven aan haar man, en wie weet met hem versmelten. Maar die man heeft in dit gedicht eigenlijk geen oog voor haar. In plaats van het ‘oorspronkelijk dubbelnaakt’ ziet hij alleen de ‘beminde knaap’ in de spiegeling van het water. En die beminde knaap, zo weet de enigszins geschoolde lezer, is Narcissus. Son-net gaat over naar bed gaan met iemand die het liefst met zichzelf naar bed gaat.
Het gebruik van al die curieuze eufemismen, die net niet helemaal versleten manieren om de liefde te bedekken, dragen bij aan die sfeer van het gedicht. Je kúnt ook niet in vervoering geraken als je door zo’n moeraswoud van beelden moet waden, je ráákt zo ook opgesloten in je hoofd. Totdat er zo’n figuur komt en je bespat met zijn ‘vrouwenspeld’.
Laat een reactie achter