Door Marc van Oostendorp
Ik vind dat je wijsgerige traktaten liever geen grappige titels moet geven, maar ik maak een uitzondering voor het essay On bullshit van Harry Frankfurter. Dat is inmiddels een van de bekendste Amerikaanse beschouwingen van de afgelopen decennia, en terecht. Het boekje lijkt mij verplichte kost voor iedereen die in de Westerse wereld woont en/of werkt.
De beste Nederlandse vertaling van bullshit lijkt me kletskoek (al komt bullshit natuurlijk ook wel voor in het Nederlands). In zijn essay maakt Frankfurter aldus onderscheid tussen liegen en kletskoek verkopen. Iemand die liegt, verdraait de werkelijkheid met de opzet om de ander in die verdraaide werkelijkheid te doen geloven. Een leugenaar trekt zich in die zin nog wel degelijk iets aan van de waarheid, en gaat uit van het contract dat er meestal tussen mensen is dat de spreker probeert de waarheid te zeggen en de luisteraar ervan uitgaat dat de spreker dit doet.
Iemand die kletskoek verkoopt, zegt zomaar wat: het gezegde kan waar zijn, of niet, het maakt niet uit, zoals het de spreker ook eigenlijk niet uitmaakt of de luisteraar het wel of niet gelooft. Het taalgedrag van bepaalde hedendaagse politici kan, enkele decennia na verschijnen van Frankfurters essay, uitstekend op die manier kan worden begrepen.
Beledigen
In een recente blogpost wijst de Amerikaanse taalkundige Norbert Hornstein erop dat bullshit ook steeds meer doordringt in het dagelijkse academische leven. Hornstein geeft twee voorbeelden die ook voor de Europese academicus herkenbaar zijn. In de eerste plaats de kennelijk ook in Amerika doorgedrongen ‘valorisatieparagraaf’ van onderzoeksvoorstellen, waar je net moet doen alsof je onderzoek naar de opkomst van de jambe in de 17e eeuw ook zal helpen een oplossing te vinden voor ‘honger in de wereld, kanker en afasie’, terwijl iedereen – de auteur, de beoordelaars, de commissie – ook wel weet dat zoiets er de komende paar jaar nu eenmaal niet in zit. Het andere voorbeeld betreft het soort wurgcontracten die je geacht wordt bij sommige wetenschappelijke uitgevers te tekenen waar je feitelijk verklaart dat je zelfs de ideeën in je bij hen ingeleverde artikel nooit meer ergens anders zal publiceren zonder hun toestemming. Wurgcontracten die iedereen tekent omdat ze toch niks betekenen, omdat niemand die contracten eigenlijk leest, en die uitgever ook nooit precies zal gaan uitzoeken wat je nu eigenlijk met die ideeën doet.
De antropoloog David Graeber publiceerde onlangs een boek Bullshit Jobs, dat gebaseerd is op Frankfurters essay, maar er een duidelijker empirische basis aan geeft in de economie. Graeber schat dat 50% van de westerse staathuishoudkunde drijft op bullshit jobs – banen waarvan zelfs degenen die ze hebben eigenlijk wel weten dat ze onzin zijn, omdat ze bijvoorbeeld bestaan uit het de hele dag doorrekenen van spreadsheets en deze via e-mail versturen naar anderen die er hun eigen werk aan hun eigen spreadsheets voor moeten onderbreken, als ze al niet de hele dag tijdens werktijd Facebook zitten bij te werken zonder dat iemand er schade van ondervindt.
Telemarketeers
Maar bullshit is nergens zo schadelijk als in het academisch bedrijf, want ons werk bestaat juist uit het serieus nemen van ideeën: erover discussiëren, eraan werken, elkaar desnoods erom beledigen. Of in ieder geval zou het zo moeten zijn.
In die zin is het inderdaad schokkend hoe makkelijk we ons ‘voor de goede zaak’ overgeven aan kletskoek. Ik schrijf deze zomer een aantal projectaanvragen en het is heus niet alleen de valorisatieparagraaf alleen die er gevoelig voor is. Zo moet je vrijwel altijd een heel precieze planning maken waarin je belooft dat je in juni 2020 een briljant idee zult hebben, dat je in juli 2020 opschrijft en dat dan in januari 2021 in een vooraanstaand tijdschrift verschijnt. Dat een goed onderzoeksvoorstel altijd een sprong in het duister is, dat weet iedereen, maar toch word je geacht documenten op te stellen waarin je net doet dat dit niet zo is.
Het gaat, bijvoorbeeld, zegt Graeber, om sectoren als bedrijfsrecht en telemarketing: een bedrijf heeft alleen bedrijfsjuristen en telemarketeers in dienst omdat andere bedrijven dat ook hebben. Er zou niets misgaan als er op een dag ineens helemaal geen bedrijfsjuristen of telemarketeers meer waren.
Onderlinge concurrentie
Die kletskoek is zo een plaag in de hele samenleving. Volgens Graeber bestaan de kletskoekbanen omdat er door de automatisering nu eenmaal minder werk is, maar onze werkethiek vereist dat mensen dan toch maar ‘werken’, ook al is het eigenlijk onzin wat ze doen. Daar komt dan ook nog bij dat allerlei mensen managers willen zijn, en als manager heb je nu eenmaal leidinggegevenen nodig. Als we al die banen hadden, zouden de meeste mensen maar 15 uur per week werken, maar kennelijk willen we dat niet. Gaandeweg zijn we zo gewend geraakt aan de huidige situatie dat we denken dat het beter is als mensen kletskoekbanen doen dan wanneer ze niet werken.
Er komt dan ook nog bij dát die kletskoekbanen zich meer lijken voor te doen in het bedrijfsleven dan bij de overheid, en de waarde van een baan in het bedrijfsleven staat nu eenmaal buiten discussie: als zo’n baan geen waarde had, zo luidt de redenering, zou hij door onderlinge concurrentie zo worden weggewied.
Tolerantie
Ik denk dat de wetenschap tegelijkertijd wel degelijk wordt aangetast, al is het maar doordat de kletskoekwerkers in het bedrijfsleven het vreselijk irritant vinden dat andere mensen in vrijheid zinnig werk doen ‘van hun belastingcenten’. Wie eenmaal zelf vastzit aan kletskoek wil vaak dat iedereen zoveel mogelijk tijd besteedt aan formulieren, excelsheets en almaar rondpompende e-mail – puur om wraak te nemen op hun eigen onzinnige leven.
Wat niet leuk is, moet wel echt werk zijn. Kletskoek is niet leuk. Dus kletskoek is echt werk.
Maar wij moeten dat niet pikken. Een reden om aan de wetenschap te werken is inderdaad dat je nu juist weerstand kunt bieden aan de kletskoek: je leven kunt wijden aan het serieus nemen aan het belangrijkste goed dat de mens heeft – ideeën. Graebers boek laat goed zien hoe schadelijk de kletskoek is – voor de economie, voor de levens van de mensen die hun leven aan de kletskoek moeten besteden en die per definitie zelf ook wel weten dat ze tijd van leven verliezen aan onzin – en eigenlijk kan het verzet maar uit een hoek komen: de onze. Maar dan moeten we niet zelf tolerantie ontwikkelen voor die kletskoek.
David Graeber. Bullshit Jobs. A Theory. London: Penguin Books, 2018. Bestelinformatie bij de uitgever.
Dirk Steyaert zegt
dat iedereen zoveel mogelijk tijd besteed: besteedt
Henry van den Bouwhuijsen zegt
De correcte naam van de auteur van Bullshit is Harry Frankfurt.
Marcel Plaatsman zegt
Toevallig las ik gisteren Graebers interview in de Knack (ik ben in België en werk de schoonouderlijke stapel tijdschriften door). Het is een tragische vaststelling die me inderdaad wel juist lijkt (al zegt Graeber het graag scherp). Graeber zet zijn kritiek ook in een breder perspectief, hij klaagt het hele economische model aan. Een verdienmodel dat is gebaseerd op verspilling moedigt nu eenmaal verspilling aan, ook als dat verspilling van tijd en talent is. Graeber stelt dan ook dat het kapitalisme niet het juiste model is als we willen verduurzamen. Daar valt veel voor te zeggen.
Toch zit er ook een ander venijn, met name in de private sector: daar wordt het eigenlijke geld onderaan de ladder verdiend, door de verkoop van producten, maar de hoogste lonen gaan niet naar de verkopers of de arbeiders die de producten maken, maar naar de “bullshitjobs” hoger in de keten. Die baantjes worden meestal ingenomen door mensen uit de hogere sociale klasse, die een wetenschappelijke studie hebben gedaan die aansluit bij de interesses van die klasse en maar zijdelings bij het eigenlijke werk. Het gaat dan eigenlijk om een systeem dat de welvaart verdeelt naar klasse, niet naar arbeid. Universitair onderwijs helpt dan om te selecteren, het echte onderzoek is dan bijzaak en daar is dus geen geld voor.
Ik zou wel interesse hebben in een duurzamer alternatief.
FrankB zegt
“we denken dat het beter is als mensen kletskoekbanen doen dan wanneer ze niet werken”
Men denkt zelfs dat het beter is om mensen in kletskoekbanen te stoppen dan ze nuttig werk te laten doen dat slechter of niet betaald wordt – bv je ouwelui die slecht ter been zijn een paar keer per maand uit brengen.
Met opzet schrijf ik “men” en niet “we” omdat ik dertig jaar geleden al besloten heb me aan de mallemolen te onttrekken. Nooit spijt van gehad, ook niet van de prijs die ik ervoor heb betaald.
dejister zegt
dat ze tijd van even verliezen aan onzin > dat ze tijd verliezen aan onzin
Frans zegt
Kletskoek lijkt me toch te zwak om bullshit te vertalen. We hebben iets nodig dat even plat is, dus ik zou kiezen voor lulkoek.
Frans zegt
En nu inhoudelijk: volgens mij zijn er zoveel lulkoek-banen omdat we nog steeds met dat Bijbelse idee van “in het zweet uws aanschijns zult gij uw brood verdienen” in ons hoofd zitten.
Peter Doorn zegt
In de Volkskrant van zaterdag 30 juni stond een zeer kritisch interview met Graeber door Jonathan Witteman. De kern van Witteman’s kritiek is dat de definitie van wat nu eigenlijk een “bullshit job” is, tamelijk willekeurig is.
Er zijn ook definities van cultuur die alles omvatten dat boven de dagelijkse strijd om het naakte voortbestaan uitstijgt. In die zin zijn alle werkzaamheden in de cultuursector misschien wel bullshit banen.
Ik ken mensen die op verjaardagspartijtjes graag verkondigen dat alle werk door ambtenaren niet alleen overbodig, maar zelfs schadelijk is voor de economie. Ik heb Graeber’s boek niet gelezen, maar het lijkt me elementen te bevatten die dicht tegen deze opinie aanschurken.
Toch heeft het idee aantrekkelijke kanten. We kennen allemaal situaties waarin de bureaucratie disfunctioneel is geworden (denk aan de 5-minuten registratie in de zorg). En we ervaren zelf waarschijnlijk ook allemaal dat we soms dingen moeten doen waarvan we de zin niet inzien, vaak omdat de boven ons geplaatsen erom vragen.
In ieder economisch systeem zit lucht en inefficiency. Dat geldt voor de productiekant, maar ook aan de consumptiekant. Zelfs wat we hier intypen en lezen is misschien niet meer dan gebakken lucht….
Marc van Oostendorp zegt
Het gaat Graeber niet zozeer om de traditionele bureaucratische banen bij de overheid, maar vooral om het equivalent daarvan in het bedrijfsleven. Natuurlijk is het waar dat je de zaken zo zou kunnen definiëren dat alleen het wassen van bejaarden zinnig werk is, en de rest eigenlijk allemaal onzin. Maar bij het standpunt dat jij hier verdedigt kun je juist weer geen enkele kritische gedachte ontwikkelen over de arbeidsmarkt.
Het lijkt mij helemaal niet zo ingewikkeld om het soort banen te definiëren. Het gaat om banen waarvan als dat soort baan zou verdwijnen, er waarschijnlijk geen verschil zou zijn. Als je de kunstensector weghaalt, zijn er geen kunstwerken of toneelvoorstellingen meer, dus voor hen gaat dat niet op. Je kunt wel zeggen dat er geen behoefte is aan kunst, maar dat is een andere discussie. Kunstenaars die vroeger in de BKR zaten, en alleen voor de BKR produceerden, dat was wel kletskoek. (Het was alleen niet zo goed betaald als de gemiddelde baan waar Graeber het over heeft.)
Graeber geeft bovendien iets dat ook als een definitie kan gelden: beoefenaren van een dergelijk beroep zullen onder de juiste omstandigheden zelf toegeven dat hun baan eigenlijk weinig bijdraagt.
Dit alles laat onverlet dat er waarschijnlijk in vrijwel elke baan een hele hoop onzin zit. Je kunt cynisch doen over de oproep om daar iets aan te doen, maar mij lijkt het zinniger om na te denken over hoe we die componenten – in mijn stukje hierboven noem ik er een paar – zouden kunnen verwijderen.
Wouter van der Land zegt
Het boek van Graeber is volgens de promotiesite bedoeld als ’thought provoking’ en daarom denk ik ook hier en daar kort door de bocht. Een uitspraak als ‘een bedrijf heeft alleen bedrijfsjuristen en telemarketeers in dienst omdat andere bedrijven dat ook hebben’ valt niet helemaal serieus te nemen. De meeste bedrijven die telemarketeers in dienst hebben zijn gespecialiseerde telemarketingbedrijven. Bedrijven die bedrijfsjuristen op vaste basis inhuren hebben daar meestal een goede reden voor: ze werken dagelijks met contracten.
Over de financiering van wetenschap: het lijkt me dat onderzoeksvoorstellen op de een of andere manier vergelijkbaar moeten zijn, wil je willekeur voorkomen. Een invulvak voor het ‘maatschappelijk belang’ lijkt me daarbij niet zo vreemd, ook al leidt dat soms tot een verplicht nummer.
FrankB zegt
Niet vreemd, inderdaad. Alleen heb ik geen flauw idee wat het maatschappelijk belang is van onderzoek naar de Oerknal of naar de Grote Verenigde Theorie van de natuurkunde. Afschaffen dan maar? Of heeft natuurkunde weer eens een streepje voor omdat ze het mogelijk heeft gemaakt twee atoombommen op Japanse steden te gooien?
Wouter van der Land zegt
@FrankB, ‘Alleen heb ik geen flauw idee wat het maatschappelijk belang is van onderzoek naar de Oerknal of naar de Grote Verenigde Theorie van de natuurkunde. Afschaffen dan maar?’
Beste Frank, ik had het over één invulvakje, niet over een allesbeslissend element. Wanneer je tientallen miljoenen belastinggeld wilt hebben voor een sterrenkundeproject is het toch niet te veel gevraagd om in te vullen wat de belasting betaler er (indirect) aan heeft? Er zwemmen nu allerlei mensen door vieze sloten om geld op te halen voor onderzoek naar zeldzame ziektes omdat de overheid DAT NIET dekkend wil financieren.
Wat betreft taal: het is uitstekend dat de overheid onderzoek naar zeventiende-eeuwse versvormen financiert, maar een beduidend deel van het geld voor taal zou wmb naar meer praktische zaken moeten gaan, zoals verbetering van het onderwijs. Met zo’n invulvak kun je dat beter managen, dan zonder. Dat lijkt me dus geen bullshit.