Via een linkje in Taalpost van het Genootschap Onze Taal belandde ik laatst bij een artikeltje met de titel ‘Transvrouwen bestaan niet, trans vrouwen wel‘. Het ging over de spelling van ’transvrouwen’, met of zonder spatie. De schrijfster van het artikel, Olave Nduwanje, gebruikt wel een spatie. Ze pleit daarbij niet voor spellingrebellie, maar motiveert haar keuze met een taalkundige analyse. Ze schrijft: ‘Transgender (oftewel trans) is namelijk […] een bijvoeglijk naamwoord’.
Als dat waar zou zijn, dan had ze natuurlijk gelijk: dan was in de officiële Nederlandse spelling de correcte schrijfwijze ’trans vrouwen’ geweest, zoals we ook ‘dikke vrouwen’ en ‘slimme vrouwen’ met een spatie erin schrijven.
Alleen deugt de analyse niet. Transgender en trans zijn geen bijvoeglijke naamwoorden. Dat kun je vrij makkelijk laten zien.
Geen buigings-e
Een eerste aanwijzing vinden we in de vorm van het woord. In ‘een dikke vrouw’ en ‘een slimme vrouw’ krijgen de bijvoeglijke naamwoorden ‘dik’ en ‘slim’ een buigings-e. Bij ‘een transe vrouw’ en ‘een transgendere vrouw’ is dat niet mogelijk. Als trans en transgender bijvoeglijke naamwoorden zouden zijn, dan waren het vreemde bijvoeglijke naamwoorden.
Nou bestaan er wel bijvoeglijke naamwoorden die nooit een buigings-e krijgen. Dat zijn bijvoorbeeld plastic, open en belegen (‘een plastice pop’, ‘een opene deur’ en ‘een belegene kaas’ kunnen allemaal niet). Die woorden zijn beperkt tot een aantal categorieën, maar goed, ze bestaan, dus we moeten er rekening mee houden dat trans en transgender ook zulke gekke bijvoeglijke naamwoorden kunnen zijn.
Klemtoon
Doorslaggevender is de plaats van de klemtoon. In een samengesteld woord ligt die als regel vooraan, in een combinatie van bijvoeglijk naamwoord en zelfstandig naamwoord juist achteraan. Dat geldt niet als je een contrastaccent aanbrengt, maar wel bij een neutrale intonatie. Als voorbeeld: Nederlandstaligen zeggen in neutrale contexten ‘een buurvrouw’ en ‘een dikke vrouw‘. trans en transgender gedragen zich zoals ‘buur-‘, niet zoals ‘dikke’. We zeggen immers ‘een transvrouw’ en ‘een transgendervrouw’, dat is er een sterke aanwijzing voor dat trans en transgender geen bijvoeglijke naamwoorden zijn.
Er kan niks tussen staan
Een derde aanwijzing dat de schrijfster het bij het verkeerde eind heeft, is dat je tussen trans(gender) en vrouwen geen andere woorden kunt plaatsen. Dat is precies wat je verwacht, als die twee een samengesteld woord vormen. Zouden ze twee aparte woorden zijn, dan zou je verwachten dat je zoiets kon zeggen als ‘een transgender dikke vrouw’, ‘een transgender slimme vrouw’. Dat klinkt in mijn oren allemaal erg slecht.
Nou zijn er wel bijvoeglijke naamwoorden die direct voor het zelfstandig naamwoord willen staan, zoals houten (‘een houten grote deur’ wil ook niet). In principe kun je er rekening mee houden dat transgender eventueel zo’n soort bijvoeglijk naamwoord zou kunnen zijn. Waarschijnlijk is dat niet, want zulke bijvoeglijke naamwoorden zijn doorgaans beperkt tot specifieke groepen (zoals stofnamen).
Van de bijzondere eigenschap van houten kun je wel gebruik maken om te laten zien dat transgender geen apart bijvoeglijk naamwoord is: dat je wel ‘een houten transgenderpoppetje’ kunt zeggen en niet ‘een transgender houten poppetje’, laat zien dat transgenderpoppetje één woord is.
Geen bijwoord
De sterkste aanwijzing is de manier waarop je de betekenis van trans(gender) nader kunt bepalen. Als dat een bijvoeglijk naamwoord was, dan zou je dat met een bijwoord of een bijwoordelijke bepaling moeten kunnen doen, zoals in ‘een sinds jaar en dag dikke vrouw’ of ‘een duidelijk slimme vrouw’. Maar ‘een sinds jaar en dag transgender vrouw’ of ‘een duidelijk trans vrouw’ klinkt, in elk geval voor mij, erg vreemd. Dat ligt niet aan de combinatie van woorden, want je kunt in plaats van het bijwoord duidelijk wel het bijvoeglijk naamwoord duidelijke (met buigings-e) gebruiken om transgender nader te bepalen, zoals in ‘een duidelijke transvrouw’.
Wat is het dan wel?
Als transgender en trans geen bijvoeglijke naamwoorden zijn, wat zijn ze dan wel? In ‘een transgendervrouw’ en ‘een transman’ zijn ze in elk geval deel van een samengesteld woord. De vraag is alleen hoe die woorden zijn samengesteld. Bestaan ze uit een voorvoegsel en een zelfstandig naamwoord (zoals ‘een rotvrouw’, ‘een vice-voorzitter’) of uit twee zelfstandige naamwoorden (zoals in ‘een christenvrouw’, ‘een stichtingsvoorzitter’)? Dat je zowel ‘de buurman is (een) christen’ als ‘de buurman is (een) transgender’ kunt zeggen, wijst erop dat vermoedelijk het laatste het geval is.
Taal als instrument
Olave Nduwanje schrijft wel over taalstructuur, maar taalstructuur is bij haar een instrument om de publieke opinie te beïnvloeden. Ze gaat ervan uit dat de manier waarop iets gezegd wordt bepalend is voor het wereldbeeld van de luisteraar. Zo schrijft ze: “De taalkundige versmelting van het bijvoeglijk naamwoord met het onderwerp, namelijk de groep of het individu, reduceert deze tot enkel het bijvoeglijk naamwoord: het onderwerp wórdt zijn eigenschap of kenmerk.”
Dat moest ik een paar keer lezen, want de termen ‘bijvoeglijk naamwoord’ en ‘onderwerp’ worden er op een ongewone manier gebruikt, maar volgens mij bedoelt de schrijfster dat samengestelde woorden zoals ’transvrouw’ de nadruk leggen op trans en dat zou ongewenst zijn, omdat de aandacht daardoor van het menselijke wordt afgeleid. Dat is een redenatie die ik, als ik denk aan onomstreden samenstellingen als buurvrouw, scheepsjongen, bruidsmeisje en brandweerman niet verschrikkelijk overtuigend vind.
Het noemen van de mens
Wel sluit de redenatie nauw aan bij een andere moderne prescriptieve beweging, die bezwaar maakt tegen zelfstandig gebruikte bijvoeglijke naamwoorden zoals blinden, gehandicapten, allochtonen. Het bezwaar is dat die eigenschappen zouden uitlichten, terwijl die in de gepresenteerde alternatieven ‘blinde mensen’ of ‘mensen met een handicap (of een migratieachtergrond)’ het menselijke wordt genoemd en de eigenschappen op de achtergrond zouden staan, wat sympathieker over zou komen. In hetzelfde artikeltje pleit de schrijfster ook voor ‘man/vrouw met een transitiegeschiedenis’, dat daar naadloos bij aansluit.
Of er aanwijzingen voor zijn dat woordgroepen met zelfstandige naamwoorden zoals mensen, man of vrouw erin meer sympathie opwekken dan samenstellingen en zelfstandig gebruikte bijvoeglijke naamwoorden, vraag ik me af. Ik vermoed eerder dat we hier in de tredmolen der eufemismen zitten, waarbij emotioneel geladen of sociaal beladen termen voortdurend door andere worden vervangen. Ik houd me echter aanbevolen voor verwijzingen naar dingen die ik niet weet.
Twee transe vrouwen, een transgendere man
Olave Nduwanje is ervan overtuigd dat de wereld er beter van wordt als ’trans vrouwen’ en ’transgender vrouwen’ met een spatie worden geschreven. Omdat samenstellingen, in afwijking van de officiële spelling, in de schrijfpraktijk toch al vaak een spatie krijgen, lijkt het me dat daar weinig praktische bezwaren tegen zijn. Bijvoeglijke naamwoorden zijn trans en transgender echter niet. Wie zich wel aan de officiële spellingsregels houdt, schrijft ’transvrouwen’ en ’transgendervrouwen’ zonder spatie.
Dat wil niet zeggen dat trans en transgender geen bijvoeglijke naamwoorden kunnen worden. Mevrouw Nduwanje kan er best mee beginnen om ze als zodanig te gebruiken. Ze hoeft ze alleen maar een buigings-e te geven op de plaatsen waar dik en slim die ook krijgen: ’twee transe vrouwen’, ‘een transgendere man’. De juiste intonatie en de andere eigenschappen van bijvoeglijke naamwoorden komen dan vanzelf mee. Als ze zulke formuleringen maar vaak genoeg gebruikt, is er best kans dat de rest van de taalgemeenschap volgt. Bijvoeglijke naamwoorden vormen namelijk een open klasse: er kunnen heel makkelijk nieuwe woorden aan worden toegevoegd.
Rob Duijf zegt
‘Ik vermoed eerder dat we hier in de tredmolen der eufemismen zitten, waarbij emotioneel geladen of sociaal beladen termen voortdurend door andere worden vervangen.’
Ik denk, dat u dat wel goed ziet. Het probleem is m.i. dat we zitten opgescheept met de ‘norm’, dat wat als normaal wordt gezien. Dat is dus een kwestie van ‘labels’ die worden gehangen aan het normale zowel als aan alles dat van de norm afwijkt. Dat houdt ook een waardeoordeel in. Wat ‘normaal’ is, is goed; wat van de norm afwijkt is abnormaal, dus ziek, fout of slecht.
Door zo omzichtig om te gaan met typeringen als ‘(trans)gender’, zoals mevrouw Olave Nduwanje voorstelt, en de manier waarop we deze in ons taalgebruik toepassen, wordt juist de focus gelegd op het ‘afwijkende’. Daar wordt de wereld dus niet beter van.
Pas als mensen bereid zijn om de normering over boord te gooien, kan er iets nieuws ontstaan, namelijk de ander zien zoals deze is, in alle verscheidenheid. In dat inzicht ligt de acceptatie.
DirkJan zegt
De conclusie dat ’transgender’ best wel een bijvoeglijk naamwoord kan worden als de taalnorm verandert, vind ik nogal obligaat en staat haaks op het hele verhaal daarvoor dat transgender onder geen beding een bijvoeglijk naamwoord zou kunnen zijn. Voor mij zou dat best kunnen en vind ik ‘een transgendere man’, ‘de vrouw is transgender’, of een ’transgendere slanke vrouw’ helemaal niet gek klinken.
Henk zegt
In het hele stukje gaat het nergens over taalnorm, maar alleen over talige intuïties.
Lucas Seuren zegt
Ik snap het ook niet; al die tests die zogenaamd niet zouden moeten werken, werken bij mij prima. Lijkt me gevalletje confirmation bias: wat gelijk laat zien hoe weinig zinvol dit soort taalkundige tests is. Als het volledig subjectief is of er wel of geen buigings-e komt, dan heeft dat geen enkele argumentatieve waarde.
Henk zegt
Taal is ook subjectief. Ieders taalgevoel is anders. Wie zoals Lucas Seuren ’twee transgendere vrouwen’ kan zeggen, heeft één bijvoeglijk naamwoord meer in z’n woordenschat dan ik. Ik sluit niet uit dat het ooit ook bij mijn woordenschat hoort, maar nu is dat nog niet zo. Dat kan ik nagaan door te kijken waar ik de klemtoon leg, of ik een bijwoord kan toevoegen enz. Dat zijn testjes waarmee we kunnen nagaan of een woord in ons hoofd wel of niet in het vakje ‘bijvoeglijk naamwoord’ zit.
Het ging hier niet om ’transgendere’ met een buigings-e. De kwestie was of ’transgender’ in de woordgroep ’transgender vrouwen’ (met of zonder spatie) wel of niet een bijvoeglijk naamwoord is. Daarin ontbreekt de buigings-e. Voor sprekers zoals Olave Duwanje en ik, die die vorm normaal vinden klinken, is ’transgender’ aantoonbaar geen bijvoeglijk naamwoord.
Je kunt taalintuïties een beetje vergelijken met vetopslag in de bovenarmen. Niet iedereen heeft dat, maar als iemand dikke armen in z’n overhemd heeft en beweert dat dat van z’n grote spierballen komt, zijn er wel wat testjes om na te gaan of het echt spierballen zijn, of stiekem toch vet. Je kunt iemand bijvoorbeeld vragen om de spierballen te spannen. Met vet lukt dat niet. Zo werkt het ook met woordsoorten. Voor sommige mensen is ’transgender’ blijkbaar wel een bijvoeglijk naamwoord. Voor anderen, die beweren van wel, is dat niet zo. Om daarachter te komen kun je de genoemde trucjes gebruiken.
Sterker nog: je kunt voorspellen waar de mensen die ’twee transgendere vrouwen’ kunnen zeggen, in die woordgroep de klemtoon leggen, je kunt voorspellen dat ze een bijwoord(groep) kunnen toevoegen enz. Die eigenschappen komen als cluster voor: bij bijvoeglijke naamwoorden zijn ze allemaal aanwezig, bij samenstelling geen van alle. Lucas Seuren zal dat allemaal anders doen dan ik. En op het moment (en dat begint door de herhaling van het typen te komen) dat ’transgender’ bij mij ook een bijvoeglijk naamwoord wordt, zal ik er ook al die bijvoeglijknaamwoorddingen mee doen.
Wie dat niet gelooft, moet maar eens een fantasiewoord invullen in ‘de … vrouw’ of op de puntjes een onbekend woord uit het woordenboek zetten. Wie dat onbekende woord een paar keer herhaalt, zal merken dat ie de klemtoon op ‘vrouw’ legt, een bijwoord kan toevoegen, een buigings-e toevoegt enz. Het nieuwe woord zit dan in het vakje ‘bijvoeglijk naamwoord’ in het hoofd van de spreker en krijgt daar alle eigenschappen die erbij horen.
Marc van Oostendorp zegt
Ik heb zelf geloof ik ’transgender’ wel als mogelijk adjectief volgens de meeste toetsen van Henk, maar ’transgender’ niet.
Je loopt wel erg hard van stapel om dat meteen ‘confirmation bias’ te noemen, want ik geloof niet dat er redenen zijn om te denken dat Henk erop uit was om iets te ‘bevestigen’. Het lijken mij observaties van zijn taalgevoel, en die zou ik in eerste instantie, zeker bij een getraind taalkundige, serieus nemen.
De bezwaren tegen die methodologie heb ik nooit goed begrepen. Ja, je meet iets dat bij uitstek ‘subjectief’ is, het taalgevoel, maar dat is dan ook het object van onderzoek. Natuurlijk kun je niet volstaan met alleen de data van ons drieën, maar er lijkt een eerste aanwijzing te zijn dat er minstens drie soorten Nederlandstaligen zijn: zij met transgender en trans allebei adjectief (jij), zij met transgender adjectief en trans niet (ik), en zij met geen van beiden adjectief (Henk). Mij lijkt een interessante vraag of ook de vierde logische mogelijkheid bestaat.
Hiermee is niet gezegd dat de methode die jij voorstaat – observatie van zogeheten ‘echt taalgebruik’ in corpora – onzinnig is. Dat is net zo goed een methode die je kunt gebruiken, maar hij gaat over het iets anders: over het taalgevoel van mensen kun je er moeilijker (of alleen indirect) iets uit te weten komen.
Het is waar dat je voorzichtiger met deze methode moet omgaan dan in het verleden is gebeurd, en dat zoiets als ‘confirmation bias’ altijd op de loer ligt, maar dat lijkt me nog geen reden om in zulke heftige termen over deze beproefde methodologie te spreken. Andere methoden hebben weer andere problemen.
Lucas Seuren zegt
Ik heb het helemaal niet over corpora of echte data, of wat de beste methode is; dus er is geen enkele reden om ze de verdediging in te schieten.
Dit stuk claimt dat een bepaald woord geen bijvoeglijk naamwoord is en gebruikt daarbij de intuitie van de auteur als bewijs. Daar heb ik het over. En dat is absoluut gevoelig voor confirmation bias.
Also dat niet het punt van het stuk was, prima. Dan heb ik het verkeerd begrepen.
En ja, dit soort trucjes vind ik problematisch. Ze leiden namelijk consistent tot problemen bij studenten; jaar na jaar merk ik weer dat ze geen inzicht bieden, maar verwarring zaaien. Maar dat is een andere discussie.
Marc van Oostendorp zegt
Er is geen sprake van ‘in de verdediging’ schieten, want ik heb in dezen niets te verdedigen behalve de gedachte dat iedere taalkundige methode problemen heeft maar ook juist bij uitstek bruikbaar is om iets te onderzoeken én de gedachte dat het dus niet nodig om een bepaalde methode aan te vallen. Ook bij herlezing kan ik je eerste reactie niet anders lezen als het korzelig terzijde schuiven van deze methode. (Voor de duidelijkheid: intuïties worden in de fonologie om een aantal redenen zelden zo gebruikt, omdat hij minder bruikbaar is.)
Pedagogische problemen horen zéker niet bij de argumenten tegen een methode. Henk Wolf is zelf overigens een zeer ervaren taalkundedocent.
Henk Smout zegt
Ik lees bij Marc van Oostendorp zomaar over een hij die minder bruikbaar is.
James Sjaalman zegt
Ik vind transgender gewoon een lelijk woord. (zelfs in het Engels)
Het is bovendien (dubbel) import, dus moeilijk te plaatsen of vervoegen. Maarja: geslacht of sexe mag niet meer, en dat is nou juist het bestaansrecht van dit woord. Hopelijk ontstaat er een nieuw woord. Of misschien is het ooit niet meer nodig.
Ik ken dat cis/trans voordingetje eigenlijk alleen uit de scheikunde, en daar heeft het geen sociale lading. Er is nog nooit een twitter-fittie onstaan over cis-linolzuur ofzo.
Sterre Leufkens zegt
Hoezo ‘mag geslacht of sexe niet meer’?
Rob Alberts zegt
Wat doen we met het woord “Transport”?
Verwonderde groet,