Door Wiel Kusters
Na en gedurende een jaar ook tijdens mijn Nijmeegse studietijd (Nederlandse taal- en letterkunde, 1968-1973) werkte ik als leraar Nederlands aan een scholengemeenschap voor havo en vwo in Sittard. Van 1978, mijn debuut als dichter, tot 1989 leefde ik van de pen en deed ik radiowerk (programma’s over literatuur en kunst) in Maastricht en Hilversum.
In de loop van die freelance periode schreef ik ook een zogeheten academisch proefschrift, als buitenpromovendus van professor A.L. Sötemann in Utrecht, een man met wie ik bevriend zou raken: Guus.
Mijn proefschrift, De killer. Over poëzie en poëtica van Gerrit Kouwenaar, verdedigde ik op 10 januari 1986 in het Utrechtse Academiegebouw. De dichter over wiens werk ik schreef, zat op de voorste rij. Mijn moeder trouwens ook.
Ik had mijn boek geschreven in de zolderkamer van haar huis in de Lage Barakken, vrijwel om de hoek van de straat waar ik woon. Twee jaar na de dood van mijn vader was zij van Spekholzerheide naar Maastricht verhuisd. Het was heerlijk werken daarboven in dat gezellige kleine huis, met korte pauzemomenten voor koffie of een boterham in haar keukentje.
Ik schreef mijn proefschrift bij haar, omdat ik wist hoeveel plezier en trots zij daaraan ontleende. Een nieuwe vorm van intimiteit: haar zoon die half en half weer bij haar woonde. Mijzelf bracht het de nodige afzondering en rust, en vooral ook regelmaat in het schrijven.
Het proefschrift verscheen in een handelseditie bij uitgeverij Querido, waar, sinds 1978 ook acht andere titels van mij waren uitgekomen. Daarnaast produceerde de uitgeverij ook de vereiste academische versie met een soberder omslag en, zoals gebruikelijk op een losliggend vel, de bijbehorende stellingen (die in de handelseditie ontbraken).
Die stellingen, die maar weingen onder ogen hebben gehad, zag ik een dezer dagen terug. Niet gek, dacht ik even. De betrekkelijke veelzijdigheid ervan beviel me. Was de letterkundige neerlandistiek toen een wat ander vak dan nu?
Op de foto’s mijn 14 stellingen. Stelling 2 heb ik uitgewerkt in een kleine artikelenreeks in De Gids. Aan een stuk naar aanleiding van stelling 6 zou ik me misschien een keer moeten wagen. Ook nummer 7 is gebaseerd op een artikel in De Gids. Nummer 8 had ik toegelicht in een artikel dat is opgenomen in de in 1986 door Dirk Kroon samengestelde opstellenbundel Dit meldt het uur U. Interpretaties van een gedicht.
Zoals de academisch mores vereisten was de laatste stelling een schertsstelling, al zag er misschien niet meteen zo uit. ‘De dissertatie van Burndike is verouderd’ had betrekking op een gedicht van Kouwenaar waarin een gefingeerde dr. Burndike ten tonele wordt gevoerd:
[…]
degeen die taal bezigt meent
dat het bijvoorbeeld op een momentopname
verlamde lange gebaar van de oceaan
alleen voorbijgaand de tijd mist, of zoals
dr burndike (112) opmerkt in zijn dissertatie
de tijd voorgoed heeft ingehaald
Laat een reactie achter