Een paar weken geleden brak Nicoline van der Sijs op Neerlandistiek een lans voor de historische taalkunde, die bestudeert hoe het moderne Nederlands is ontstaan uit oudere taalfasen (lees haar pleidooi hier). Wie kennis heeft van de historische taalkunde kan volgens haar met een relativerende en kritische blik naar taalregels kijken. Daarnaast geeft bestudering van de oorsprong en geschiedenis van woorden – de etymologie – inzicht in culturele en maatschappelijke veranderingen: de taal vormt een spiegel van de cultuur.
Dat wij tegenwoordig in het Nederlands veel woorden uit het Engels overnemen, bewijst dat deze taal een sterke invloed heeft. In het voortgezet onderwijs behoort Engels – naast wiskunde en Nederlands – tot de kernvakken. Bovendien is het de enige moderne vreemde taal die voor alle middelbare scholieren verplicht is. Bij een fiks aantal masteropleidingen aan Nederlandse universiteiten is het de voertaal. En wie mee wil tellen in de wetenschappelijke wereld, moet het Engels in woord en geschrift beheersen.
Het Engels is beslist een taal met aanzien in Nederland. Dag in dag uit worden wij blootgesteld aan geheel of gedeeltelijk Engelstalige reclames. Veel bands zingen liever in het Engels dan in het Nederlands, niet alleen vanwege een eventuele doorbraak in het buitenland maar ook omdat die taal lekker ‘bekt’. Ook tal van populaire series op televisie en op Netflix zijn afkomstig uit Engelssprekende landen. Het is dan ook ondoenlijk om je geheel af te sluiten van het Engels.
Engelse ziekte
Sommigen geloven dat de macht van die taal zo groot is dat ze bij elke – hun onwelgevallige – verandering van het Nederlands met een beschuldigende vinger naar het Engels wijzen. Het Nederlands is geïnfecteerd met de zogenaamde ‘Engelse ziekte’. Op de Wikipedia-pagina van deze term staan daarvan onder andere de volgende symptomen: ‘nodeloos gebruik van anglicismen’ – wat mij tamelijk pleonastisch voorkomt –, ‘onjuist spatiegebruik’, ‘nodeloos en veelvuldig gebruik van trappen van vergelijking met meer en meest’.
Boven aan het lijstje prijkt ‘het overmatige gebruik van Engelse leenwoorden’ en die positie lijkt niet geheel toevallig. Voor veel mensen is dit namelijk een doorn in het oog, vooral als er een goed Nederlands alternatief voorhanden is. Een mooi voorbeeld hiervan is sippen, dat de gemoederen van de bestrijders van een te grote invloed van het Engels en de hoeders van het Nederlands danig heeft beziggehouden.
Witte wijn sippen
U herinnert het zich waarschijnlijk nog wel. Mark Rutte liet zich denigrerend uit over wat hij noemde ‘’de witte wijn sippende Amsterdamse elite’’. Niet alleen de uitspraak zelf, ook de woordkeus van de premier viel niet bij iedereen in goede aarde. Zo liet @Algra op 13 januari in een tweet daarover haar afkeuring blijken:
“En niemand valt erover dat hij het verkeerde woord gebruikt? Witte wijn nipt men, sippen is teleurgesteld/bedroefd zijn. Ik bedoel maar, als je als MP dan groepen weg wilt zetten, doe het dan in ieder geval met de juiste woorden. Anders ga je wel héél erg op Trump lijken.”
En zelfs onze Koninklijke Hoogheid – althans iemand die voorgeeft Willem-Alexander @Koning.NL te zijn – spreekt de minister-president op 15 januari vermanend toe:
“De elite *nipt* aan haar wijn, mijnheer #Rutte. Maar laten Wij maar niet te veel sippen over uw anglicismes; voor men het weet, zijn Wij een drammer.”
Niet alleen op Twitter ontstond er ophef over het gebruik van het woord sippen, ook lezers van NRC Handelsblad voelden de behoefte zich uit te spreken over de nippen/snippen-kwestie. Iemand schreef in een ingezonden brief (Het scheelt een lettertje, Brieven, 29/1):
“In Nederland nippen we wijn, ook witte. Engelsen sippen. Straks helemaal.”
Explicieter in zijn oordeel is een week later in dezelfde krant een andere briefschrijver (Niet sippen, nippen! Brieven, 2-3/1):
“alleen de Engelstalige elite sips wine, in Nederland ‘nippen’ we eraan. Voor je het weet is weer een Nederlandse uitdrukking verengelst.”
Naar aanleiding van deze brief antwoordt de krant het volgende:
“Volgens de uitgebreide Van Dale betekent ‘sippen’ behalve ‘sip zijn, somberen’ ook hetzelfde als ‘nippen’. Daarbij wordt vermeld dat ‘sippen in die betekenis aan het Engels is ontleend, de verengelsing is dus al een feit. Maar dat betekent dat het inmiddels niet ‘fout’ is.”
De redactie heeft het nog eens nagekeken: sippen in de zin van ‘nippen’ is overgenomen uit het Engels, maar omdat het in die betekenis voorkomt in de Grote Van Dale hoeft het niet afgekeurd en dus ook niet bestreden te worden.
Bij mij riep de reactie van de krant twee vragen op: (1) Is het werkwoord sippen in de betekenis ‘nippen’ daadwerkelijk aan het Engels ontleend? (2) Zo ja, wanneer heeft die ontlening dan precies plaatsgevonden?
WNT
Voor het beantwoorden van deze vragen ligt het voor de hand om de Geïntegreerde Taalbank van het Instituut voor de Nederlandse Taal te raadplegen, waarin de vier historische woordenboeken van het Nederlands digitaal beschikbaar zijn gesteld. Toetsen we bij Basiszoeken het origineel trefwoord sippen in, dan levert dat het volgende resultaat op:
Het eerste van de twee genoemde citaten is afkomstig uit het Etymologicum teutonicae linguae sive Dictionarium Teutonico-Latinum (1599) van Cornelis Kilianus, kortweg Kiliaan. Daaruit blijkt dat sippen in het Nederlandse taalgebied al in de zestiende eeuw bekend was in de betekenis ‘met kleine teugjes drinken’ en dat het woord ook in de Engelse taal voorkomt. Niet geheel duidelijk is of Kiliaen met de aanduiding Ang. alleen wilde wijzen op verwantschap tussen het Nederlands en het Engels of dat hij daarmee wilde aangeven dat de oorsprong van dit woord in de Engelse taal ligt (cf. C. Kiliaen, Etymologicum teutonicae linguae (ed. F. Claes s.j.). Mouton: Den Haag, 1972, p. 29-30). Ook de tweede bewijsplaats van sippen is afkomstig uit een woordenboek. Op basis van de datering van het artikel en de bronnenlijst kunnen we afleiden dat het hier gaat om een lemma uit Pierre Marins Groot Nederduitsch en Fransch Woorden-boek (1768; vierde druk).
Dat het WNT behalve deze twee woordenboekvermeldingen geen voorbeelden uit andere geschriften aanhaalt, kan tot de conclusie leiden dat het gebruik van het woord sippen niet wijdverbreid is geweest, althans niet in de bronnen die de redacteuren van het WNT hebben geraadpleegd.
Delpher
Biedt het digitale krantenarchief Delpher misschien nadere gegevens over het gebruik van sippen? Jazeker, maar daarvoor moeten we wel wachten tot het begin van de twintigste eeuw. De vervoegde vorm sipte trof ik aan in een feuilleton uit De Sumatra Post van 7 januari 1901: “Eens op een avond zat Frederiks in ‘slaapbroek en kabaai’ in zijn schommelstoel, en sipte op zijn dooie gemak aan zijn thee”. Voor de eerste vindplaats van de infinitief sippen vliegen we naar de andere kant van de wereld. In de rubriek ‘Curacaosche Ditjes en Datjes’ schrijft een journalist van de Amigoe de Curacao op 30 december 1916: “Ik zit vrij wat liever op de Parijsche Boulevard des Italiens, ’n pousse-je [een bekende cocktail, RdB] te sippen.’’ In de daaropvolgende decennia zijn nog tientallen voorbeelden te vinden van sippen in de betekenis ‘met kleine teugjes drinken’, waarbij ik overigens uitsluitend citaten heb bekeken waarin de woordvorm sippen voorkomt.
De variëteit aan dranken om aan te sippen is enorm. Ik trof aan: een ‘kopje thee’ (Bredasche Courant, 13 juli 1929), ‘haar glaasje rood’ (Provinciale Geldersche en Nijmeegsche Courant, 4 september 1931), ‘ons apéritif’ (Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant, 7 mei 1932), ‘haar café glacé (De Telegraaf, 30 april 1936), ‘brandschoone klare genever’ (De Telegraaf, 24 december 1939), Rotterdamsch nieuwsblad, 22 maart 1941), ‘zijn cocktail’ (De Sumatra Post, 23 april 1941), ‘thee’ (De vrije pers, 6 juli 1945), ‘onze limonade’ (Nieuwsblad van het Noorden, 30 mei 1953), ‘het glas melk’ (Het vrije volk, 7 november 1953), ‘hun vermouthje’ (De nieuwsgier, 27 augustus 1955), ‘een sherry’ (De Telegraaf, 1 april 1967), ‘hun ale’ (De Tijd, 17 mei 1969), ‘sangria’ (Algemeen Handelsblad, 8 november 1969), ‘appelsap’ (De waarheid, 9 september 1972), ‘een slokje jasmijnthee’ (NRC Handelsblad, 27 januari 1979), ‘een kosmische drink, de blue laguna’ (Het vrije volk, 2 februari 1984), ‘Ierse whiskey’ (Nieuwsblad van het Noorden, 26 februari 1985), ‘hun Last Weekendcocktail’ (Het vrije volk, 5 juli 1985), ‘zo’n gluiperige Zwetschgen’ [koffie met slagroom en pruimenlikeur, RdB] (Leeuwarder Couranter, 24 september 1987), ‘champagne’ (Het Parool, 3 juli 1991)
Conclusie
Hoewel tal van mensen zich in kranten en op sociale media smalend en afkeurend uitlieten over Ruttes gebruik van het werkwoord sippen, blijkt uit dit bescheiden onderzoek op basis van twee bekende, gratis raadpleegbare digitale bronnen dat er geen enkel bezwaar is om aan wijn te nippen, maar dat sippen in dit verband eveneens een correcte keuze is. In de betekenis ‘met kleine teugjes drinken, leppen’ is sippen – op basis van een zestiende eeuw bron! – opgenomen in het gerespecteerde Woordenboek der Nederlandsche Taal. En de twintigste-eeuwse vindplaatsen uit het digitale krantenarchief Delpher laten zien dat sippen aan (alcoholische) dranken beslist niet ongewoon is. De Amsterdamse elite kan dus met een gerust hart witte wijn sippen, zij het met mate.
Joke van Overbruggen zegt
Als we dan toch zo kritisch met taal bezig zijn: sippen: met kleine teugjes drinken:
Is dat geen pleonasme?
Hans Beukers zegt
Je kunt ook een glas bier in een teug leeg drinken. Dat is beslist niet sippen.
Peter-Arno Coppen zegt
Volgens Online Etymology is het Engelse ‘to sip’ weer overgenomen uit het ‘low German’ (in essentie dus eigenlijk het Nederlands) Verwant aan ons ‘zuipen’. Dus als het een anglicisme zou zijn is het eerder teruggegeven.
Hanneke Eggels zegt
Had ‘sippen’ niet gewoon ‘nippen’ (VanDale: even de mond zetten aan) moeten zijn? En was het een verspreking? In formele zin dan. Want het aardige van het anglicisme ‘sippen’ is denk ik dat het woord ‘sip’ in het Nederlands zoiets betekent als ‘beteuterd’ of ‘een beetje teneergeslagen’. En dan krijgt ‘sip’ in verband met de linkse elite uit Amsterdam opeens een prijs voor creatief taalgebruik. Als dichter vind ik dit soort ‘vergissingen’ nu juist leuk.
Voor de dogmatische taalkundigen onder de neerlandici: levert deze nieuwe betekenistoevoeging niet een neologisme op?
Peter-Arno Coppen zegt
‘Dogmatische taalkundigen’, is dat niet een contradictie? Zeker ‘onder de neerlandici’ lijken me die zeldzaam. Dus wie gaat die vraag beantwoorden?
Wouter van der Land zegt
Bij Google vind je verschillende teksten met de term “sipping elite”, waarbij dan bijvoorbeeld ’tea’, ‘whiskey’ of ‘latte’ eraan voorafgaat, om meer: ‘cigar-smoking and cognac-sipping elite’. Mogelijk gaan deze allemaal terug op één gevleugelde uitdrukking.
Als dat zo is, is de uitdrukking als geheel een Anglicisme, ook als ‘sippen’ in het Nederlands al ingeburgerd is. Wanneer je op ‘sippende elite’ zoekt, krijg je alleen commentaar op teflon Mark.
De versie van de premier is qua klanken mooi gevonden. De klanken van ‘witte wijn’ zorgen net als ‘sippen’ voor een ‘klein mondje’, dat onderstreept hoe de premier over de elite denkt.
Met iets als ‘de cava lurkende bovenlaag’ heb je die klanksymboliek niet. Het (vermeende) Anglicisme is dus gerechtvaardigd.
msvandermeulen zegt
Dit is een uitstekend punt en lijkt me terecht. Dit type taalinvloed is lastig op te sporen, maar hier lijkt me er wel sprake van. Neemt niet weg dat alle ophef over het gebruik van het woord ‘sippen’ overdreven was. Bovendien kun je je afvragen of het nou zo erg is, dat een bepaalde constructie wordt geleend, die in het Nederlands grammaticaal gezien geen enkel probleem oplevert.
Jos Houtsma zegt
Eigenlijk zijn er, lijkt mij, verschillende betekenissen in het spel. ‘Nippen’ ervaar ik als heel zuinigjes. ‘Lurken’, ‘leppen’ en al helemaal ‘lebberen’ als gulzig. Rutte gaat daar met sippen perfect tussenin zitten. Met het taalgevoel van de minister-president is niks mis.
Ben Ten Holter zegt
Rutte kent Amsterdam niet, Amsterdam is een BIERSTAD