Waaruit bestaat de literatuurgeschiedenis? Uit meesterwerken? Uit elkaar almaar bestrijdende generaties met steeds weer nieuwe ideeën over wat een goed boek is? Uit genieën die af en toe opstaan en iedereen anders laten kijken? Uit een economie van uitgeverijen, geleerde genootschappen en krantenredacties?
Rick Honings en Lotte Jensen zien het anders. De bouwstenen van hun geschiedenis van de Nederlandse literatuur in de 18e en 19e eeuw, Romantici en revolutionairen, zijn schrijverstypen: de dominee-dichter, natuurlijk, maar ook de criticus, de (vroege) romanschrijver, de Spectator, enzovoort.
Zo’n schrijverstype valt niet precies samen met een stroming, maar is breder. Sommige stromingen zijn bij Honings en Jensen ook terug te vinden als type – de romanticus, bijvoorbeeld, of de Tachtiger –, maar zelfs dat is al een andere interpretatie. Een stroming heeft een programma, een ideaalbeeld van hoe de literatuur eruit zou moeten zien; een schrijverstype is duidelijker een sociologisch fenomeen, je wordt een bepaald soort schrijver omdat er behoefte aan is in de samenleving, omdat jij die behoefte voelt. En omdat jij en je collega’s bepaalde teksten schrijven, duw je de samenleving een bepaalde kant op, al is het maar een klein beetje.
Byroniaan
Honings en Jensen zijn niet expliciet over hun theoretische achtergrond, maar het is duidelijk dat ze zelf, misschien ook weer sociologisch verklaarbaar, onderdeel van een ‘literatuurwetenschapperstype’ dat belangstelling heeft voor zo’n model.
Het blijkt een gouden greep voor een literatuurgeschiedenis. Schrijvers komen minder geïsoleerd te staan en hoeven ook niet alleen maar als een voorbeeld te dienen van abstracte ideeën over kunst. De sociologische achtergrond maakt dat je het verhaal van de literatuur soepel kunt verweven met dat van de rest van de samenleving – de politiek, ontwikkelingen in het denken en in de samenleving. Schrijvers maakten die samenleving, en een bepaald soort samenleving bracht omgekeerd een bepaald type schrijver voort. Ik vind dat persoonlijk interessanter dan de ‘insititutionele’ aanpak die nu ook in de belangstelling staat, bijvoorbeeld omdat er in die laatste soms nauwelijks nog plaats is voor teksten.
En ook al gaat het in de literatuurgeschiedenis misschien niet per se om individuele teksten, in de literatuur is dat wel het geval.
Het feit dat het om typen gaat, betekent dat de auteurs af en toe ook aandacht besteden aan minder voor de hand liggende schrijvers: nee, Multatuli was niet de enige die zich kritisch over het koloniale systeem uitliet. Sommige schrijvers komen omgekeerd in meer dan één hoofdstuk voor: Beets was aanvankelijk een hyperromantische Byroniaan en werd met de Camera obscura een vroege ‘realist’.
Zorg
Nóg een voordeel van deze aanpak is dat er op een vanzelfsprekende manier aandacht kan worden besteed aan buitenlandse modellen. Geen enkel schrijverstype in onze letterkunde stond geheel en al op zichzelf. Al is het maar doordat de geschiedenis van Nederland op allerlei manieren overlapte met de grotere Europese geschiedenis, is het logisch dat er hier soorten schrijvers ontstonden die er elders ook waren. Van mij had die internationale context nóg wel wat dikker mogen worden aangezet, maar ik denk dat Revolutionairen en romantici al vrij uniek is op dit punt.
Het is ook fijn dat het boek met zorg is uitgegeven, met veel afbeeldingen en kaderteksten. Uit het voorwoord maak ik op dat Honings en Jensen het zowel als leesboek als als studieboek bedoelen. Die twee genres zijn meestal heel lastig te combineren, maar met Revolutionairen en romantici is dat goed gelukt.
Rick Honings en Lotte Jensen. Revolutionairen en romantici. Literatuur en schrijverschap in Nederland in de 18e en 19e eeuw. Amsterdam: Prometheus, 2019. Bestelinformatie bij de uitgever.
Laat een reactie achter