Door Jan Renkema
Eerst een onderwijservaring. Excuus voor deze lange aanloop naar de geboorte van een droom.
Een paar jaar geleden was ik invaldocent Nederlands voor havo 5. De docente zat thuis met een burn-out. De leerlingen hadden nog enkele maanden voor het eindexamen. Ik hoefde ‘alleen maar’ de eindexamens van de voorafgaande jaren klassikaal te behandelen, en de leerlingen te trainen in het beantwoorden van meerkeuzevragen over de teksten. Een van die teksten ging over prenatale preventieve gezondheidszorg. In de volgende dialoog staan de woorden uit de klas cursief.
- Meneer, waarom is deze alinea een voorbehoud en geen tegenwerping?
- OK, dat leg ik uit (…) Trouwens, maken jullie zelf wel eens voorbehoud? Kan iemand een voorbeeld geven?
- (Stilte) Deze tekst moet toch af? Wat betekent ‘prenataal’?
- Ik leg het uit. Maar als er niemand is om te vragen, hoe kom je daar dan achter?
- Een woordenboek, maar dat is zo lastig.
- Je kunt ook gewoon ‘prenataal’ intikken op internet, en er ‘def’ achter zetten.
- Maar dan krijgen we nog meer definities. En wat is ‘preventief?
- OK, je krijgt van mij de betekenissen ‘voor de geboorte’ en ‘proberen te verhinderen’.
Drie meisjes van zeventien buigen zich weer over de tekst. Ze willen echt hun best doen. Ze gebruiken misschien al de pil en ze mogen volgend jaar stemmen, dus moeten ze ook hun mening kunnen vormen in ethische – kennen ze dat woord? – kwesties over foetus-onderzoek.
- Maar meneer, ik zie het verband niet tussen ‘prenataal’ en ‘preventief’.
- Denk eens na. Het gaat om ‘voorkomen’ en iets met ‘voor de geboorte’.
- Ah, nou weet ik het! Het gaat om de pil, om te voorkomen dat je zwanger wordt! Maar wat heeft een voorbehoud of een tegenwerping hier mee te maken? En zo’n tekst hoeven we toch later nooit te lezen!
Ik probeerde ze te motiveren. Ik verzon een wedstrijd moeilijke woorden, ik als docent tegen de hele klas. Elke les moest iedereen een tekst meenemen met een moeilijk woord. Ik vertelde erbij dat dit maar een ‘spel’ was om ze teksten te laten lezen die ze normaal niet onder ogen krijgen. Als iemand uit de klas het moeilijke woord wist, had de klas gewonnen. Als ik het woord niet kende, kreeg de klas een extra punt. En de beste leerlingen zouden een ‘vervelend boek’ van mij als prijs krijgen, het Verwarwoordenboek. Sommigen kregen er wel plezier in, en toen deden anderen ook mee, en weer anderen gingen in de jury zitten. Aan het begin van elke les vijf moeilijk woorden. Inderdaad, ook ‘ethiek’. Wel viel het mij op dat ze steeds vaker zeiden dat ze de tekst thuis hadden laten liggen. Pas na een paar weken kreeg ik door dat ze mij woorden hadden voorgelegd uit moeilijkewoorden.org. Ja, ze hadden thuis wel een krant, maar dat was een huis-aan-huisblad.
- Welke tekst moeten we voor de volgende keer lezen? En moeten we dan álle vragen maken?
- Jullie zeggen steeds ‘moeten’. Maar kun je wel echt leren koken als je de noodzaak niet ziet, of leren dansen omdat dat moet? Waarom zeggen jullie niet ‘Ik wil dit leren’?
- Nee meneer, dit móét toch voor het examen!
- OK, maar waarom wíl jij slagen?
Zelf was ik helemaal niet enthousiast over de examenstof. Maar leerlingen lastig vallen met mijn twijfels? Nee dat was mijn rol niet. Wel dacht ik steeds vaker terug aan lessen waarin ik zelf als leerling enthousiast was geworden: een echt gesprek over een eigen tekst, een nieuw inzicht door zelf te gaan schrijven. Natuurlijk, tekstanalyse. Maar die meerkeuzevragen? Dan liever tekstanalyse als aanloop naar eigen teksten. Ik zou in het eindexamenjaar de volgende stappen doorlopen naar een schrijfdossier met eindbeoordeling.
1. Opdracht
Leerlingen krijgen aan het begin van het jaar een schrijfopdracht, waarin het kernwoord willen is. Bijvoorbeeld, hoe wil ik dat de samenleving verandert door de coronacrisis? Dat mag een landelijk onderwerp zijn. Maar het kan ook ‘kleiner’ en specifieker: Wat voor baan wil ik later? Waarom wil ik eerst een jaar naar het buitenland? Ik wil weten wat de relatie is tussen inkomen en gezondheid, enz., enz. Voor de werkdruk van de docent is het wel handig dat er per klas niet meer dan vier of vijf onderwerpen zijn.
2. Tekstsoorten
Leg uit dat ze, afhankelijk van het onderwerp en de insteek, een uiteenzetting (informerend) of een beschouwing (opiniërend) of een betoog (overtuigend) moeten schrijven. Een omvang van ongeveer 1500 woorden is voldoende. Leg ook uit wat het verschil is met een verslag. Want ook deze tekstsoort komt terug in het dossier, evenals de brief (en het verschil met mail) en het interview. Analyseer met de leerlingen goede voorbeelden uit een leerboek. Vaak kan dit als herhaling van de stof uit het voorafgaande jaar.
3. Inhoudsvinding, structureren en formuleren
Leer ze brainstormen over het onderwerp, een mindmap of wordweb maken, naar de bibliotheek gaan, bronnen vermelden. Laat ze teksten kopiëren waaruit ze, na tekstanalyse, kunnen putten voor hun eigen tekst.
Laat ze eerst een tekststructuur maken op basis van alinea’s en behandel (nogmaals) al de gebruikelijke onderdelen over formuleren, inclusief het verschil tussen feit-mening, oorzaak-gevolg, voorbehoud-tegenwerping enz. Veel ervan zal in het voorafgaande jaar ook geoefend zijn.
Het loopt tegen de kerstvakantie. Begin januari moet de tekst af zijn. En dan.
4. Tekstcorrectie door medeleerlingen
Laat elke leerling van drie andere leerlingen tekstcorrecties vragen, digitaal via ‘track changes’, op drie niveaus: structuur, zinsbouw en presentatie (spelling, leestekens en lay-out). Uiteraard wordt dit eerst klassikaal geoefend met een beoordelingsmodel. De auteur moet onder bijvoeging van de uitgedraaide commentaren een verslag schrijven van de manier waarop de correcties zijn verwerkt.
5. Externe tekstbeoordeling
Elke leerling moet iemand van buiten de school (met soortgelijke schoolopleiding) bereid vinden om als meelezer op te treden, én om een beoordeling te geven. Deze oom, oma of achterbuurman wordt door de docent aan een ándere leerling in de klas of een parallelklas toegewezen. De leerling moet die persoon dan de tekst sturen met een brief (geen mail) waarin verzocht wordt om een interview over de tekst, uitmondend in een gemotiveerde beoordeling. De externe beoordelaar ontvangt het uitgewerkte interview als bijlage in een mailtje, met het verzoek tot goedkeuring. Voorgestelde wijzigingen worden uiteraard verwerkt
6. Inhoud schrijfdossier
Op basis van het interview kan de leerling de tekst nog verbeteren. Het volledige dossier gaat begin maart naar de docent Nederlands ter beoordeling. Het bestaat uit vijf onderdelen: 1. tekst (uiteenzetting, beschouwing, betoog, van zo’n 1500 woorden), 2. verslag van tekstcorrectie, 3. brief aan beoordelaar, 4. interview met beoordelaar, 5. uitdraai mailwisseling met beoordelaar.
7. Eindbeoordeling
De eindbeoordeling vindt plaats op basis van een formeel goedgekeurd dossier. Als het dossier meer dan drie spelfouten bevat, of meer dan drie presentatiefouten of andere slordigheden, dan gaat het hele dossier eerst terug naar de leerling met de opdracht alle teksten grondig door te nemen op ‘betere afwerking’.
Dromen? Wie zong ook maar weer Dream on! Je hoort het weleens als meewarig verwijt over naïviteit: Droom jij maar lekker door. Maar in dat lied staat zoiets als: Blijf dromen tot je dromen uitkomen. Wat zou ik graag nog een jaar meedraaien! Welke leerling wordt niet geholpen met intrinsieke motivatie voor teksten die ze later ook moeten schrijven? Welke leraar zou niet graag aan teksten beginnen waar geen kleine foutjes meer in staan? Welke oudere zou geen ja zeggen op een persoonlijk onderhoud met een jongvolwassene over een tekst?
Peter J.I. Flaton zegt
‘Laat elke leerling van drie andere leerlingen tekstcorrecties vragen’: corrigeren is de taak van de leraar. Die heeft er immers voor doorgeleerd
en is daartoe bevoegd. Leerlingen in het beoordelingsproces betrekken is vragen om moeilijkheden, al was het maar dat je hen opzadelt met een verantwoordelijkheid die per se niet de hunne kan en mag zijn (ik realiseer me hierbij, dat mijn mensbeeld heel wat pessimistischer is dan dat van de auteur blijkbaar is).
En hoe krijg je in hemelsnaam die externe tekstbeoordeling georganiseerd bij een aantal van dertig eindexamenleerlingen (in mijn geval was dat trouwens ieder jaar weer 50 à 60)? Voor het overige geldt hier hetzelfde bezwaar: ooms, oma’s en achterbuurlieden hebben niets te zoeken in een beoordelingstraject, ook niet als oom a aan een andere leerling dan de oomzegger wordt toegewezen.
De echte oplossing is: een klassengrootte van 15 à 20 leerlingen en maar één examenklas per leraar. Die heeft dan echt de tijd de schrijfopdrachten van de kandidaten te beoordelen en hun de nodige ‘feed back’ te geven.
Er is natuurlijk niets op tegen, dat een oudere in een persoonlijk onderhoud met een jongvolwassene over een tekst praat maar dat per se niet in een beoordelingscontext. Artsen en verpleegkundigen zijn geschoold om de bloeddruk te meten, leken houden zich hier verre van. Deze vergelijking gaat ongetwijfeld mank, daar is het dan ook een vergelijking voor.
Marianne Buitenhuis zegt
Onze schoolexamens gedocumenteerd schrijven gaan zoals hierboven is beschreven, behalve de externe beoordelaar. Het is een intensief, maar wel heel leuk onderdeel van het laatste jaar. Dit examenonderdeel telt bij ons het zwaarst mee.