Door Henk Wolf
In het Nederlands kun je twee woorden combineren tot een nieuw, samengesteld woord. Soms kan dat direct: piano+ leraar = pianoleraar. Soms valt er een stukje weg: aarde + verschuiving = aardverschuiving. En soms komt er een stukje tussen: regering + leider = regeringsleider.
De geschreven tussen-n is Nederlands
Een zo’n stukje dat je als stopverf tussen de bouwstenen van een samenstelling kunt smeren, is het bekende onbeklemtoonde uh-klankje, ook wel stomme e, toonloze e, reductievocaal of sjwa genoemd. Dat uh-klankje kent in het Nederlands allerlei schrijfwijzen: in aardig schrijven we het als een -i-, in vriendelijk als een -ij-, in aarde als een -e- en in pannenkoek als -en-.
In z’n stopverffunctie in samengestelde woorden moet het uh-klankje in het Nederlands soms als -e- worden geschreven en soms als -en-. Voor de uitspraak maakt dat niet uit: in spontane spraak zeggen weinig Nederlandstaligen in het woord kattenluik een [n], al schrijven ze wel een -n-.
De Friese spelling doet het een stuk simpeler: het stopverf-uh’tje schrijf je daar altijd als -e-. Vandaar spellingen als kattelûk en mûzegatsje. Veel docenten leggen dat heel simpel uit als: “Het Fries heeft geen tussen-n”. Dat doe ik ook zo.
De gesproken tussen-n is Fries
Maar het is alleen waar als je over spelling praat. Zo gauw als je over klanken praat, is het net andersom. Dan is het het Nederlands dat geen tussen-n heeft: de klank [n] wordt in een samengesteld woord niet als stopverf gebruikt. Nederlandstaligen zeggen in overdonderende meerderheid [kat-uh-luik] en [muiz-uh-hol].
En het Fries heeft juist wel een tussenklank [n]. Die is tamelijk zeldzaam, maar er zijn een paar woorden waarin hij voorkomt. Een paar daarvan zijn redelijk gebruikelijk, zoals sûpenbrij (‘karnemelkse pap’, uit sûpe en brij) en boekenbeam (‘beuk(enboom)’, uit boek en beam). Daarin schrijf je wel een -n-, om de simpele reden dat je een [n] uitspreekt (nou ja, eigenlijk een [m], maar dat komt door de [b] die erachter staat) en het is nu één keer een Friese spellingregel dat je de [n]-klank als een -n- schrijft, waar ie ook staat.
Soms is er variatie. Ik geloof niet dat sûpenbrij een variant sûpebrij heeft, maar naast boekenbeam bestaat ook boekebeam. En naast sikehûs (‘ziekenhuis’) bestaat sikenhûs. Dat heb ik niet bedacht, dat zeggen Friezen nou eenkeer en dat staat ook gewoon in het grote Woordenboek der Friese Taal.
Dat mensen de twee soorten tussen-n niet altijd uit elkaar houden, ondervond ik een paar weken terug. Ik had ergens een column geschreven over Fries medisch idioom en achter sikehûs had ik tussen haakjes “(of sikenhûs)” gezet. Dat kwam me op een heule boze reactie van een lezer te staan: waar ik, “nota bene as taalman/dosint”, het lef vandaan haalde om een spelfout te promoten!
Henno Brandsma zegt
Ik sis sels: sûpenbrij, boekebeam, sikehûs. Boekenbeam hew ik sels noait heard.
José zegt
Volgens mij kun je bij veel bomen die n krijgen: ike(n)hout, bjirke(n)bast, eske(n)blêd, fjurre(n)hout, elze(n)hout, wylge(n)poeske
Rob Duijf zegt
Ik vind panneNkoek toch wel verkrachting van materieel erfgoed, hoor. Hadden de wijze dames en heren van de taalcommissie daar nou geen uitzondering voor kunnen maken…? 😉
Frans Daems zegt
Als de tussenklank ə(n) in het Nederlands gevolgd wordt door een [b/, [d], [t] of [h], hoor je wel vaak een klank [n], zoals in leeuwenbekje, leeuwendeel, muizentand, ziekenhuis. Idem vóór een klinker zoals in paardenarts. Hoewel je in zulke woorden vaak alleen een sjwa hoort. Ik zou daarom niet zo stellig zeggen dat het gesproken Nederlands geen tussen-n heeft. Hierin bestaat duidelijk variatie.
Yoïn van Spijk zegt
Interessant, die gesproken tussen-n in het Fries! Ik wist niet dat hij in het noorden ook voorkwam.
Het doet me denken aan zijn evenknie in mijn eigen Midden-Brabantse dialect. Daar is de /n/ in samenstellingen zelfs verplicht voor alle mannelijke naamwoorden die met een /b/, /d/, /h/ of klinker beginnen – maar alleen in het enkelvoud, want in het meervoud en in (uiteraard onzijdige) verkleinwoorden is hij daarentegen ongrammaticaal:
– buuke[n]boôm, mv. buukeboôm(e), buukebômke (beukenboom)
– elle[n]boog, mv. ellebooge, ellebogske
– bieje[n]haauwer, mv. biejehaauwers, biejehaauwerke (bijenhouder)
– pèèrepluuje[n]bak, mv. pèèrepluujebakke, pèèrepluujebakske (paraplubak).
Het interessantst zijn drieledige samenstellingen zoals ‘kraaie[n]bektang’: ’tang’ is vrouwelijk maar ‘bek’ is mannelijk en daarom krijgt ‘kraaie-‘ toch een /n/.
Een klein aantal onzijdige samenstellingen krijgt de /n/ ook: ‘Kikvòrse[n]èènd’ (topografische naam), ‘ziekenhuis’, ‘buukenhout’ en ‘roôzenhuujke’ (rozenhoedje).