Het herfstkind in Xenomorf van Jens Meijen
Door Marie-José Klaver
Lastige vragen stelde Frits Spits onlangs in De Taalstaat de jonge dichter Jens Meijen, die de C. Buddingh’-prijs 2020 won voor zijn bundel Xenomorf (2019). De vragen waren moeilijk omdat ze zo generiek waren. ‘Ben je de woordvoerder van jouw generatie?’ vroeg Spits. Alsof de generatie van Meijen (24) zich door één dichter zou laten vertegenwoordigen.
Dat Spits de vraag stelde, is wel verklaarbaar. Meijens debuut gaat over klimaatverandering en de vernietiging van de aarde door de mens. Voor de coronacrisis werd er vooral door jongeren geprotesteerd tegen de opwarming van de aarde. Maar Meijen is geen tweede Greta Tunberg.
Gelukkig ging het al snel over taal, want Meijens bundel is een feest voor de taalliefhebber en -beschouwer. Op de vraag wat hij bedoelt met de strofe Ik vul mijn zinnen met ellipsen / omdat de woorden door mijn vingers glippen / een ontwrichte wereld verdient geen mooie dingen antwoordde Meijen:
‘Het wegkwijnen van de taal is symbool van hoe wij nu omgaan met taal. Ik wil niet de oude knar uithangen die zanikt over socialemediataal en dergelijke maar het is wel zo dat dat de taal nu een beetje aan het afkalven is.’ Met afkalven bedoelt hij ‘vermageren’ en ‘afschilferen’. Meijen neemt waar dat ‘ons taalvermogen enigszins begint af te zwakken. Ook de rijkdom van de taal zwakt af.’
‘Is jouw bundel een poging om de taal te laten herleven en een nieuwe waarde te geven?’, vroeg Spits vervolgens. ‘Ik denk het wel. Er zitten ook heel veel neologismen in, nieuwe woorden, nieuwe dingen, moderne dingen, ultramoderne dingen’, luidde Meijens antwoord.
Neologismen
Xenomorf bevat inderdaad veel neologismen. Sommige nieuwvondsten bestaan uit werkwoorden die zijn afgeleid van een zelfstandig naamwoord zoals geheimen en gemaanlandschapt.
Mijn huid kleurt magenta en ivoor. Zoals geluiden verzwegen spreken
en dienen om gedachten te geheimen.
Pas in taal krijgt dit woord een zin.
De ruïne van de daden,
Gemorst in een stoffig, gedempt universum
Gemaanlandschapt onder mijn voeten:
grijsgroen door een nachtkijker, kale bomen, witte woestijn.
Meijen maakt ook nieuwe bijvoeglijke naamwoorden van zelfstandige naamwoorden: chlorisch en terpentijnig zijn twee voorbeelden.
Bijzonder mooie Neuschöpfungen vind ik bankrekeningrood, labyrintijn en wormelend. Het zijn echte aanwinsten voor de Nederlandse taal. Bankrekeningrood verwijst naar het bloedgeld dat wij verdienen aan de uitverkoop van grondstoffen. Labyrintijn wordt bijvoeglijk gebruikt in Teken de blauwdruk labyrintijn. Het gaat om het ontwerpen van een nieuw gebied, dat dus niet te overzichtelijk moet worden aangelegd.
In een ander gedicht staat het labyrint gelijk aan een mysterie dat je bewust kunt creëren.
Labyrinten moeten we aanleggen, in buxus snoeien.
We zijn mysterie verschuldigd
aan moeder aarde
ook hier en nu,
op deze bank, in dit park.
Schep zorgen voor jezelf
als een kind in Kruidvat suikerkersen.
Wormelend wordt gebruikt in combinatie met lappenpop in de derde zang van het gedicht ‘Puinsonnetten’. (Puinsonnet is overigens ook een neologisme.) Bij een ‘wormelende lappenpop’ stel ik me een willoos individu voor dat zich in alle bochten wringt om iets te bereiken.
Geef mij je wachtwoorden in bewaring, aan deze
wormelende lappenpop tegen deze boom,
geef mij de scherven van je diepste ziel en laat me ze
herschikken
voorzichtig en onbezonnen
tot onweer
Als nieuw
Binnenvlees (ingewanden of het binnenste van bijvoorbeeld van een pompoen) en zonnelikker (een komeet die rakelings langs de zon scheert) zijn geen neologismen, maar zijn tot nu toe zo weinig gebruikt dat ze nieuw klinken.
Zeediep en bladervrees klinken zo vanzelfsprekend dat nauwelijks opvalt dat het nieuwe, door Meijen bedachte woorden zijn.
Meijen speelt niet alleen met woorden, maar ook met stijlfiguren. In het gedicht ‘Aderlating’ laat hij een alliteratie over ‘relevante denkers’ overgaan in een reeks repetitio’s:
Baudrillard, de Beauvoir, de Baai van Biskaje,
zeeboezem zeeboezem zeeboezem zeeboezem zeeboezem
bosdij bosdij bosdij bosdij bosdij bosdij bosdij bosdij
junglenek junglenek junglenek junglenek
Moeten de Baai van Biskaje, de zeeboezem, de bosdij en de junglenek ook meedenken over de toestand van de wereld?
Wikipedia
Tot de ‘ultramoderne dingen’ in Meijens poëzie behoort het citeren van feiten via Google en uit Wikipedia en het gebruik van Wikipedia om te proberen de wereld te doorgronden. Marc van Oostendorp schreef een paar maanden geleden op Neerlandistiek over het Wikipediagebruik van Dichter des Vaderlands Tsead Bruinja. Bruinja lichtte op zijn Facebookpagina enkele aspecten uit zijn gedicht ‘De dood is geen meester uit Duitsland’ toe en noemde Wikipedia als bron. Meijen gaat nog een stap verder dan Bruinja en verwerkt Google en Wikipedia rechtstreeks in drie gedichten (‘Xenomorf’, ‘Nul’ en ‘Khaleesi’) en zegt in de Verantwoording dat er in in een vierde gedicht, ‘Ochtendzang van een slaapwandelaar’, twee citaten uit Wikipedia staan zonder directe bronvermelding. In het titelgedicht wordt de verklaring van het woord ‘xenomorf’ rechtstreeks van Google gehaald: Uit Google: niet de gebruikelijke vorm hebbend. (Jens Meijen heeft zelf overigens nog geen Wikipedia-artikel.)
‘Ochtendzang van een slaapwandelaar’ gaat over een leerling uit klas 6 (groep 8 in Nederland) die zijn spreekbeurt houdt over ‘over de verschillende manieren waarop de wereld kan eindigen’. De encyclopedische feitelijkheden worden omringd door poëtische zinnen als De apocalyps zal onbezonnen plots zijn / orchideeën zullen geen rood-blauwe sirenes worden / dichters zullen geen visioenen krijgen.
De encyclopedie speelt ook op een andere manier een rol in Xenomorf.
ik het herfstkind plak bladeren tussen een boek tot herbarium
bewaar ook mensen in encyclopedieën,
in twee dimensies platgeperst.
Niet alleen de natuur staat op het punt uit te sterven in Xenomorf, ook de mens gaat eraan. Het lyrische ik wil natuur en mens bewaren. Het bewaarprocedé en de manier waarop Meijen feitelijke met dichterlijke taal vermengt, doen denken aan de prozabundel Inventaris van enkele verliezen (2018) van Judith Schalansky. In dit boek worden twaalf verdwenen dieren, atollen en artefacten, van de Kaspische tijger tot de topografische maantekeningen van Kinau, beschreven. Elk hoofdstuk is een kort verhaal dat vooraf wordt gegaan door een encyclopedische beschrijving van het verloren gegane.
Multitasken is een andere ultramoderniteit die in Xenomorf voorkomt. Terwijl de ik-figuur iets van het verleden van de mensheid probeert te bewaren in encyclopedieën, wordt hij onderbroken door de toekomst en uitgenodigd meteen te reageren:
Direct en parallel een melding op mijn smartphone: volg de scheiding van Harry en Meghan via livestream.
Uiterst modern is ook het transmodernisme, de opvolger van het postmodernisme. Het gedicht ‘Transmodern’ speelt zich af in de jaren 2028-2030. De trending hashtag is #deathsquad, predator drones kunnen dan zwemmen en wie iemand lief heeft zegt:
Je breidt mijn spectrum uit
(like — love — haha — wow — sad — angry)
Dierentuin
Wat verder opvalt aan zijn de vele dieren die de gedichten van Meijen bevolken. Ik telde er 50, ongedierte meegerekend.
[P]roef onze pogingen / om een dierentuin te sprokkelen, schrijft Meijen in de derde zang van ‘Aderlating’. ‘Sprokkelen’ is geen toevallig gebruikt woord, want de dieren komen in vrijwel alle 30 gedichten die Xenomorf rijk is voor. Het is alsof het lyrische ik met een soort ark van Noach door de bundel vaart om de dieren te verzamelen en te redden voor hun ondergang. Water is er genoeg in de gedichten. Meijen noemt 12 rivieren (de Nijl, de Tigris, de Tiber, de Rijn, de Mississippi, de Dijle, de Wolga, de Yukon, de Schelde, de Demer, de Eufraat en de Amazone), 27 keer het woord zee, de Baai van Biskaje en de Marianentrog.
Mei
Smeltende poolkappen vormen volgens de flaptekst van de uitgever de aanleiding voor Xenomorf. Diezelfde smeltende poolkappen zijn voor Piet Gerbrandy in De Gids (2018, 5) reden om Mei (1889) van Gorter te herlezen. ‘Kunnen we nog onbekommerd blij zijn met mooi weer? Is de vertrouwde kringloop, waarvan we geloofden dat hij eeuwig en onveranderlijk was, niet onherroepelijk besmet geraakt?’, vraagt Gerbrandy in zijn essay ‘Nieuw luisteren’. In het licht van de klimaatverandering is Mei volgens Gerbrandy ‘een verontrustend gedicht geworden’.
In Xenomorf klinkt iets van Mei door. Meijens bundel bestaat uit losse gedichten die zich ook als één doorlopend verhaal laten lezen. Drie gedichten in Xenomorf (‘Puinsonnetten’, ‘Aderlating’ en ‘Determinatietabel voor een dierlijk geslacht’) bestaan net als Mei uit drie zangen.
‘Er loopt een geschiedenis door, en er zit een beetje philosophie in’, schreef Gorter in maart 1889 over zijn Mei aan zijn oom. Hetzelfde had Meijen kunnen zeggen over Xenomorf. Meijen ziet zichzelf niet als dé vertegenwoordiger van zijn generatie, maar hij heeft wel een boodschap. ‘Poëzie kan hopelijk de keerzijde bieden, de transformatie in iets nieuws’, zei hij eind juni in een interview met NRC Handelsblad.
Xenomorf is net als Mei een lofzang op de natuur, alleen is het met de natuur nu veel slechter gesteld dan in Gorters tijd. Toen was het nog vanzelfsprekend dat er elk jaar een cyclus van vier, duidelijk van elkaar te onderscheiden seizoenen was. ‘Het is nog nooit een jaar niet mei geworden’, zoals Gerbrandy zegt. Nu is het maar afwachten wat voor weer het wordt en hoe snel de aarde opwarmt. In die zin kun je Xenomorf misschien, voorzichtig, als een voortzetting van Mei lezen.
Meijen kan het zich niet meer permitteren om over cycli van een jaar te schrijven. Daarvoor gaat het te snel bergafwaarts met de aarde. Het zonnekind uit Mei is bij Meijen een herfstkind geworden. Misschien behoort het tot de laatste generatie die op aarde leeft, want [w]ij worden gedragen / van de aarde af.
In het interview met Spits in De Taalstaat zei Meijen dat hij zich moeilijk kon voorstellen dat er voor zijn generatie nog een goed leven – ‘gelukkig, lang en menselijk’- is weggelegd, hooguit een ‘bestaan’.
Veganistische grondstof
Xenomorf gaat in feite over levenscyclus van de aarde. De ik-figuur wil het liefst de hele aarde recycleren, zelfs als hij daarvoor moet meewerken aan de vernietiging van de mens:
Ook ik wil deelnemen aan de vernietiging
van een soort: hoe sneller het menselijk bewustzijn overwaait,
hoe sneller wij weer gewoon samen.
Misschien nog wel meer dan ode aan de natuur is Xenomorf een aanklacht tegen de mens. De mens is de grote boosdoener bij Meijen. Zelfs de goudvis maakt hem verwijten: Al wat jullie achterlaten is giftig.
De dieren in het wild lijden nog meer onder de mens:
Wat er van ons overblijft: plastic. Doorschijnend, verstikkend, onontkoombaar: plastic.
Wat wij droegen van de dieren zullen zij van ons dragen:
chipszakken, snoepverpakkingen
als rokken over schubben en veren.
Alleen als de mens, gekarakteriseerd als mengdier en half beest half byte, vernietigd wordt voordat hij de aarde vernietigt, is er een kans op vernieuwing. De mens kan aan deze vernieuwing bijdragen als ‘grondstof […] voor veganistische handtassen, avondjurken, galajurken, baljurken, polkadotjurken, riemen en ritsen als zwarte drop’. Zoals er nu mensen in Xenomorf zijn die reptielen bij elkaar puzzelen om uitgestorven levensvormen te reconstrueren, zullen nieuwe levensvormen de mens uit achtergelaten telefoongegevens destilleren.
Later zullen ze van ons enkel plastic opgraven, geen botten. Computers, dat wel. Stalen ledematen, misschien. Een smartphone met voldoende data om de menselijke soort te reconstrueren, half beest half byte, een voortbestaan in hologrammen.
Het geluid van Meijen is niet vrolijk, maar wel zo krachtig dat ik er graag nog veel meer van wil horen.
Eerder stonden op Neerlandistiek twee gedichten van Jens Meijen uit Xenomorf: ‘Anachronisten’ en ‘Zuurtegraad van een autobatterij’.
Foto van Marie-José Klaver / CC BY-SA
Laat een reactie achter