Door Henk Wolf
In een interessant stuk hier op Neerlandistiek.nl stelde Gillan Wyngaards laatst de volgende vraag:
- “Hoe moet een vijftienjarige leerling nou weten waarom gitaar spelen een woordgroep is en vioolspelen een samenstelling?”
Dat is een vraag waarin drie heel verschillende problemen bij elkaar komen. Ik zet ze even op een rijtje:
1. Het eerste probleem lijkt het ingewikkeldst, maar het is het eenvoudigst: kan een vijftienjarige leerling beredeneren of iets een groepje woorden dan wel één enkel werkwoord is. Het antwoord op die vraag is ja: ons taalgevoel behandelt woordgroepen en losse werkwoorden verschillend. Die onbewuste kennis is vrij eenvoudig bewust te maken. Een illustratie:
- Jan zegt dat hij de kamer wil gaan stofzuigen.
Dat stofzuigen hier in het rijtje werkwoorden achteraan de bijzin kan staan, laat zien dat het één werkwoord is, althans voor sprekers uit Nederland. Die clusteren alle werkwoorden aan het zinseinde zonder dat er andere woordsoorten tussen mogen staan.
Dat stofzuigen als één woord in het hoofd van Nederlandstaligen zit, wil natuurlijk niet zeggen dat ze daarnaast niet ook een zin kunnen bouwen met zuigen als hoofdwerkwoord en het woord stof stof als lijdend voorwerp.
Een leerling met het (Nederlandse) Nederlands als moedertaal kan z’n taalgevoel inschakelen om te bepalen wat de woord- dan wel woordgroepstatus van gitaarspelen en vioolspelen is door na te gaan of ie de volgende zinnen acceptabel vindt:
- Jan zegt dat hij wil gaan gitaar spelen.
- Jan zegt dat hij wil gaan viool spelen.
Komt daaruit dat ie de eerste zin raar vindt klinken en de tweede normaal, dan is de aanname in de Facebookvraag juist.
2. Dan het tweede probleem: wat betekent het taalgevoel van de leerling voor de officiële spelling? Dat is de vraag die achter de gestelde vraag lag: immers regel 6.B van de officiële spelling schrijft voor dat woordgroepen los (dus met spaties) worden geschreven en regel 6.C schrijft voor dat samenstellingen aaneen (dus zonder spaties) worden geschreven.
Wie op woordenlijst.org (zeg maar het Groene Boekje online) vioolspelen opzoekt, ziet dat dat woord in de officiële woordenlijst staat. Dan is het dus correct volgens de officiële spelling. Er staat als toelichting bij dat het “los schrijven van de combinatie” niet per se fout is. Elke leerling kan dus kiezen tussen de schrijfwijzen viool spelen en vioolspelen.
Nou staan pianospelen en vioolspelen in de officiële woordenlijst, maar gitaarspelen (als werkwoord) niet. Wil dat dan zeggen dat een leerling voor wie de onderstaande zin goed klinkt, toch geen gitaarspelen mag schrijven?
- Jan zegt dat hij wil gaan gitaarspelen.
Nee, ook niet, want in de inleiding bij de Leidraad staat: “[…] het ontbreken van een woord betekent geen afkeuring.”
De Leidraad schept met paragraaf 6.8 nogal wat verwarring: daarin wordt gezegd:
“Er is geen scherpe grens te trekken tussen wat een woordgroep is en wat een samenstelling is. […] Vaak zal de taalgebruiker moeten opzoeken of een bepaalde combinatie in een of in meer woorden geschreven wordt.”
Dat opzoeken leidt alleen nooit tot eenduidige antwoorden.
Voor de keuze tussen de schrijfwijzen gitaarspelen en gitaar spelen is de officiële spellingsregeling dan ook gruwelijk onduidelijk. Enerzijds verwijst ze naar een taalkundig onderscheid, anderzins verwijst ze naar de Woordenlijst, maar daaruit kan nooit worden afgeleid dat een schrijfwijze onjuist is.
3. Het derde probleem is van didactische aard: hoe leg je aan jonge leerlingen uit of ze nou wel of niet een spatie moeten schrijven? Didactiseringsvraagstukken zijn al complex bij duidelijke regelingen, maar bij de keuze tussen gitaarspelen en gitaar spelen moet de docent of methodemaker uitgaan van een nogal onduidelijk geformuleerde spellingsregeling.
En daarmee komen we op een feit dat veel leraren en leerlingen volgens mij onbekend is, namelijk dat de spellingregeling ambigu is. Ze is niet “moeilijk”, zoals de leerlingen die Wyngaards citeert, zeggen. Als iets alleen maar moeilijk is, maar wel systematisch, dan is het voor slimme mensen leerbaar. Als iets ambigu is, is het onduidelijk, er is ook voor slimme mensen geen eenduidige conclusie te trekken.
Zo’n ambigue regeling is niet zodanig te didactiseren dat er een systeem uit komt waarmee een schrijfwijze eenduidig als goed of fout kan worden bestempeld. Als je als leraar wel zo’n systeem wilt overdragen dat een goed of een fout oplevert, dan moet je een eigen, disambiguerende regeling voor de officiële in de plaats zetten. Dat kun je op verschillende manieren doen. Je kunt als wel duidelijke regeling aanhouden dat samenstellingen zónder spatie en woordgroepen met spaties worden geschreven. Daar is interessant taalbeschouwingsonderwijs mee te verbinden, zoals ik hierboven bij probleem 1 heb laten zien.
Je kunt de slecht beregelde spellingkwestie ook een kwestie van opzoekwerk maken: wat in de Woordenlijst staat is goed, wat er niet in staat, is fout. Dat levert bij nieuwe of onbekende woorden weleens problemen op en je kunt met zo’n didactiek nooit leren spellen, omdat je alles op moet zoeken, maar het is in elk geval een duidelijke didactiek.
Je kunt dit soort marginale kwesties natuurlijk ook negeren. Daar is best wat voor te zeggen: door de onduidelijkheid is er altijd wel een reden om geen rode strepen te zetten en wat niet echt fout kan gaan, daar hoef je ook niet al te veel aandacht aan te besteden.
En je kunt de ambiguïteit omarmen: je legt de meerduidigheid uit, je ontwerpt lessen die niet draaien om goed of fout, maar om een redenatie – en je beloont goede redenaties, terwijl je leerlingen laat zien dat ze op basis van een andere redenatie ook tot een andere spelling kunnen komen. Dat is onderwijs op metaniveau, niet geschikt voor wie houdt van een duidelijk goed en fout, wel voor wie leerlingen wil bevrijden van de mythe dat er ergens een regeling is op basis waarvan je eenduidig kunt aangeven of een spelvorm goed of fout is.
Een didactische valkuil is dat de didactisering zelf ook weer bestaat uit ambigue regels, terwijl het ambigue karakter daarvan wordt genegeerd. Dat lijkt leerlingvriendelijk, er staat immers weinig tekst in de uitleg, maar de ambiguïteit komt natuurlijk in de praktijk al snel aan het licht, waardoor leerlingen bang worden voor spelling en reageren zoals Gillan Wyngaards beschrijft, namelijk met de verzuchting: “Waarom moeten ze Nederlands nou zo moeilijk maken?” Ik ben eerlijk gezegd nog geen lesmethode Nederlands tegengekomen waarvan de makers deze valkuil hebben weten te omgaan. Daarbij moet elke leraar ook nog bedenken dat het rendement van expliciete spellingslessen niet zo hoog is. Al die uitleg en al die oefeninkjes zorgen er bij veel leerlingen toch niet voor dat ze op langere termijn beter gaan schrijven. Als ze er dan ook nog voor zorgen dat leerlingen bang worden voor spelling, is het maar de vraag of het wel zo verstandig is veel tijd aan slecht beregelde kwesties te besteden. Voor veel leerlingen is het opbouwen van woordbeeld veel belangrijker: wie vaak gitaarspelen ziet, gaat zelf ook gitaarspelen schrijven. Leeservaring opbouwen is een onmisbaar onderdeel van het ontwikkelen van spellingsvaardigheden.
Gerard van der Leeuw zegt
Komt ng bij het volgende: je kunt misschien vioolspelen (het instrument als ding), maar je leer viool (gitaar, hoorn, saxofoon, cello) – het instrument als vaardigheid – spelen.
Sousafoonspelen? sousafoon spelen? Niemand die het weet en je zit het ook niet al te vaak tegenkomen. O, spellingsprofeten!
Gerard van der Leeuw
DirkJan zegt
Dit is weer zo’n onderwerp uit de spellingshoek dat om de zoveel tijd weer ergens opduikt, niet verwonderlijk want er zijn altijd weer nieuwe lichtingen leerlingen – en docenten – die hier voor het eerst mee worden geconfronteerd. Toch is er al lang een uitgebreide toelichting op deze struikelblokken bij de Taalunie te vinden, maar dan moet je wel kijken bij het onderwerp ‘gebruikmaken / gebruik maken’.
https://taaladvies.net/taal/advies/vraag/309/gebruikmaken_gebruik_maken/
En ze schrijven zelf dat het onduidelijk is, maar dat een zeker taalgevoel ons niet in de steek laat als we vioolspelen wel aan elkaar spelen en gitaar spelen niet. Dat geldt ook voor koffiedrinken versus water drinken. Daar vallen geen vaste regels uit te destilleren en is opzoeken het beste, maar de Taalunie is – in hun samenwerking met Onze Taal – wel weer een stuk liberaler geworden en staat ook afwijkingen toe. Zo gaat dat met een officiële spelling, het lijkt een mooi beregeld systeem, maar in de praktijk is het nooit sluitend te krijgen en de Taalunie is steeds meer tot het inzicht gekomen dat het beter is om de spelling meer speling te geven.
“Beter geen gitaar, dan helemaal geen gitaar!”
Sjef van Oekel
Astrid Wijnands zegt
Leuk artikel! In mijn promotieonderzoek snijd ik precies dit onderwerp aan. Ik heb voor taalkwesties waarvoor geen eenduidige oplossingen bestaan, zgn. rommelige problemen (zie Coppen 2010), een didactisch model ontwikkeld. Leerlingen (5 vwo en 5 a.s.o.) voeren in groepswerk een aantal opdrachten uit waarbij ze na elke opdracht zelf de keuze maken of ze willen convergeren naar een mogelijke oplossing of willen divergeren om het probleem dieper uit te zoeken. Vorig jaar heb ik deze opdrachten op zes scholen (zeven klassen) getest. Met de analyse ben ik op dit moment bezig. Voorzichtige resultaten laten zien dat je leerlingen niet kunt dwingen verder te redeneren dan goed of fout: sommige leerlingen willen weten wat de regel is. Zodra ze de regel hebben opgezocht, kun je met deze leerlingen voorzichtig het probleem verder onderzoeken. We zien ook dat de helft van de leerlingen direct kiest voor het verder uitdiepen van de kwestie. Door deze leerlingen zelf taal te laten onderzoeken m.b.v. hun eigen taalgevoel en met naslagwerken of andere taalkundige bronnen, leren ze dat taal ingewikkelder in elkaar zit en dat je als leerling ook zelf kunt beredeneren waarom het ene taalgebruik beter in een bepaalde context past dan het andere. Om dit stadium te bereiken komen ze eerst in een stadium van verwarring en gaan ze driftig op zoek naar een regel om toch ook hun observaties te duiden. In dat stadium zie ik vaak de verzuchting van het moeilijke Nederlands terug. Welke taak dan weggelegd is voor de docent om leerlingen uit dit stadium van verwarring te krijgen, staat centraal in het volgend deel van mijn promotieonderzoek.
Henk Wolf zegt
Ik had in de HSN-bundel al wat over je onderzoek gelezen, Astrid, en ik heb het artikel gelezen dat je met Peter-Arno en Jimmy hebt geschreven. Wat is het fijn dat er zulk onderzoek wordt uitgevoerd. Ik zou onze studenten heel graag meer van jullie bevindingen laten lezen, zoals over de twee groepen die jullie onderscheiden. Heb je voor je werk op de hogeschool ook materiaal ontwikkeld op basis van wat je hebt gevonden?
Anoniem zegt
Ik heb voor mijn werk op de hogeschool nog geen vergelijkbaar materiaal ontwikkeld, maar het materiaal dat ik ontwikkeld heb in twee docentenontwikkelteams voor 5 vwo en 5 a.s.o. zou ook zeer bruikbaar zijn op het HBO (bachelor en master). Zoals ik hierboven al schreef, ben ik nu het materiaal aan het analyseren. Daarna zal ik ongetwijfeld nog de opdrachten willen herzien om ze scherper en gerichter te krijgen. Het is de bedoeling dat ik uiteindelijk het herziene ontwikkelde materiaal zal vrijgeven.
In een mastercollege ontwikkelen studenten ook materiaal voor de bovenbouw, maar we hebben niet de kans gehad dit materiaal uit te testen. Veel ontwikkelde lessen gaan ook over andere onderwerpen dan mijn onderzoek. Nu ik zo ver in mijn onderzoek gevorderd ben, wil ik aankomend jaar veranderingen doorvoeren in het college met als doel dat we materiaal ontwikkelen dat meer aansluit bij mijn onderzoek en dat we het ontwikkelde materiaal ook gaan uittesten. Ik hoop dat dat gaat lukken.
Een artikel over mijn didactische model hoop ik snel te publiceren. Ik ben hiermee al heel ver. Kortom, wordt vervolgd.
Anoniem zegt
“…..verder te redeneren dan goed of fout: sommige leerlingen willen weten wat de regel is…”
Mijn 35-jarige ervaring is dat de MEESTE leerlingen (mbo en hbo) alleen maar willen weten wat goed of fout is en wat de regels zijn. SOMMIGEN wilden dan soms (graag?) verder redeneren, waarbij de anderen dan (graag!) verder gingen met hun dagelijkse “beslommeringen”.
Mij lijken het genoemde onderzoek van Astrid, het vervolg, de analyses en de praktische toepassingen daarna zeer waardevol.
Anoniem zegt
anoniem=harry reintjes
DirkJan zegt
Hai Harry,
Je komt er graag voor uit dat je een eigenzinnige taalpurist bent, maar je reageert niet meer in alleen maar kleine letters en wijst anderen in hun reacties niet meer op taal, cq. typefouten. Heel verstandig, ik ben zeer taalliberaal, maak veel foutjes – vaak vind ik het een raadsel dat ik die foutjes niet opmerk voor ik op verzenden druk – maar ik wil je toch op het volgende wijzen in je reactie, je schrijft:
“Mijn 35-jarige ervaring is dat de MEESTE leerlingen (mbo en hbo) alleen maar willen weten wat goed of fout is en wat de regels zijn. SOMMIGEN wilden dan soms (graag?) verder redeneren,”
Je moet hier SOMMIGE schrijven, zonder n, omdat het in de vorige zin duidelijk is dat het om leerlingen gaat. Als je leerlingen in de eerste zin had weggelaten was SOMMIGEN wel goed geweest. Of zijn er nog taalgeleerden die vinden dat beide schrijfwijzen hier goed zijn? En als er mensen in plaats van leerlingen had gestaan – dit twitterde Onze Taal naar me – dan zou bij uitzondering wel beide schrijfwijzen correct zijn omdat mensen een algemeen begrip is. Wie weet meer over deze in mijn ogen onlogische uitzondering? Maar ik hou het erop dat in dit geval alleen SOMMIGE goed is, wat vind jij Harry?
Anoniem zegt
Hallo Dirkjan,
Ik kan je vertellen dat ik erover nagedacht heb, toen ik het schreef. Ik bedacht, als ik een nieuwe zin begin, doe ik toch maar met -n-, omdat de leerlingen “in geen velden of wegen” meer aanwezig zijn. Misschien verkeerd gedacht?
Groet,
Harry
Anoniem zegt
Nog iets Dirkjan,
Als jij/men begrijpt dat ik, naar de wens van de meeste leerlingen, voor duidelijkheid, regels, goed of fout ben, dan ben ik er trots op taalpurist genoemd te worden.
Groet,
Harry
DirkJan zegt
Ik had deze reactie geplaatst ook vanwege een kennelijke uitzondering als je het woord ‘mensen’ gebruikt. Ik had op Twitter hierover ook een vraag gesteld aan Onze Taal en waar Mient Adema volop is ingegaan, maar ik niet snap wat hij bedoelt. Ook nu komt hij er op Twitter weer op terug en nodig ik hem en anderen uit om op een eerdere reactie van Onze Taal te reageren, en ik vind het dus een heel gekke, overbodige uitzondering.
Onze Taal @onzetaal
In ‘Mensen denken heel verschillend over grammatica: sommige moeten er niets van hebben …’ is ‘sommige’ zeker ook goed, maar nog steeds denken we dat ‘sommigen’ hier ook kan. Misschien doordat ‘mensen’ zo algemeen is? Als er bv. ‘leerlingen’ had gestaan, was het anders geweest.
Mient Adema zegt
Het is op twitter een weliswaar wat langdradige discussie geworden, maar dat zal enerzijds liggen aan de inborst, vasthoudendheid en karakter van de gespreksgenoten en anderzijds door het onderwerp. Moet kunnen, denk ik.
Het ging om de vraag of je het woord “sommige” al dan niet moet laten volgen door een -n.
@onze taal heeft daarover (prima) advies uitgebracht, maar op een bepaald punt was de constatering dat je soms de keus hebt: “sommige” is goed, maar “sommigen” kan ook goed zijn. Dat was het geval bij een tekst, waarbinnen het woord “mensen” voorkomt waarnaar verwezen wordt als je wilt aangeven dat daarbij sprake is van een relatief klein aantal > sommige.
Dat was voor DirkJan aanleiding te veronderstellen dat er dan blijkbaar sprake was van een uitzondering op de regel dat je bij verwijzing naar een woord in de context gehouden was de bijvoeglijke variant “sommige” te gebruiken en niet de zelfstandige variant “sommigen”. En dat is raar. Want waarom zou je naar “mensen” anders verwijzen dan naar andere levende wezens? (het moeten dan wel mensen zijn, want niet-mensen krijgen geen -n, dat wisten we al).
Ik was het met @onze taal wel eens, maar begreep ook dat een nadere toelichting wellicht zinnig zou kunnen zijn voor hen die graag het naadje van de kous weten. De materie lijkt misschien simpel, maar is het toch vaak niet. Bij Beter spellen was ik nogal eens tegen de lamp gelopen bij de vraag wat nu precies onder “mensen in het algemeen” moet worden verstaan en kon ik erop zitten te wachten dat ik onder de 100% ging duikelen. Ja hoor, mensen in het algemeen.
Mijn voorlopige conclusie (want misschien komt er een uitbreidend advies) was dat je een onderscheid moet maken tussen de mensen die in de tekst voorkomen en de mensen die “boven de tekst hangen”. Gaat het om de mensen in de tekst, dan verwijs je normaliter met het bijvoeglijke “sommige” en gaat het over de buitenwereld (alle mensen, men, lui die helemaal niks met het onderwerp zelf te maken hebben in het verhaal) dan mag dat, nee, moet dat met “sommigen”.
De hobbel was dus dat mensen wel “sommigen” kon worden, en leerlingen niet.
Helaas was ik niet in staat duidelijk te maken wat de twee gezichten van “mensen” waren en werd daarom dat woord “mensen” gezien als een uitzondering op de regel.
Het verhaal is lang, maar goede didactici zijn er vast ook (voor sommigen dan hè?)
Peter Nieuwenhuijsen zegt
De voorbeeldzinnen
Jan zegt dat hij wil gaan gitaar spelen.
Jan zegt dat hij wil gaan viool spelen.
laten zien dat niet de spelling ten grondslag ligt aan het probleem, maar de taal. (Het zou me niet verbazen als leerlingen verschillend oordelen over de zin met ‘gitaar’. Enig taalkunde-onderwijs moet dan voldoende zijn om duidelijk te maken dat de vraag ‘Waarom moeten ze het Nederlands zo moeilijk maken?’ de plank misslaat: de Nederlandse taal wordt niet ‘gemaakt’. (Of je zou met ‘ze’ de hele taalgemeenschap van nu en vroeger tijden moeten bedoelen.) Nog wat meer taalkunde-onderwijs is nodig om in te zien dat het Nederlands hierin zeker niet uniek is: in alle talen spelen dit soort kwesties. Dit laatste inzicht vind ik ook zeer wenselijk, want het Nederlands heeft al zo’n slecht imago. Misschien wil iemand een Engels voorbeeld geven van een taalprobleem dat in het Engels tot een spellingprobleem leidt.
Maar goed, ik zal nu te teedrinken.
Anoniem zegt
Stofzuigen, in de zin van “met het apparaat door de kamer banjeren”, lijkt me geen goed voorbeeld. Het is immers, anders dan gitaar spelen/gitaarspelen, een niet scheidbaar samengesteld werkwoord.
Verder:
Zou het kunnen dat gitaarspelen etc. (aan elkaar dus) eerder genominaliseerde werkwoorden zijn:
Ik leer gitaarspelen (ik leer Nederlands)
Ik ben bezig met gitaarspelen (ik ben bezig met wiskunde)
Ik probeer (het) gitaarspelen onder de knie te krijgen (ik probeer (het) Frans onder de knie te krijgen)
Harry Reintjes (dus niet anoniem)
Anoniem zegt
v.t.t.
gitaar spelen los: ik heb gitaar gespeeld
gitaarspelen vast: ik ben aan het gitaarspelen geweest
DirkJan zegt
Off-topic – terzijde, maar ook over spelling
Onder dit aardige artikel van Henk Wolf over de spelling van viool spelen/vioolspelen reageerde oud-docent Nederlandse Harry Reintjes met o.a. de zinsnede:
“Mijn 35-jarige ervaring is dat de MEESTE leerlingen (mbo en hbo) alleen maar willen weten wat goed of fout is en wat de regels zijn. SOMMIGEN wilden dan soms (graag?) verder redeneren,”
Ik reageerde – ook omdat het over spelling gaat – dat het hier sommige moest zijn, want er was al sprake van leerlingen in de vorige zin en dan moet die n weg. Vervolgens had ik hier wat over gevraagd op Twitter aan Onze Taal en die reageerde met:
Onze Taal @onzetaal
In ‘Mensen denken heel verschillend over grammatica: sommige moeten er niets van hebben …’ is ‘sommige’ zeker ook goed, maar nog steeds denken we dat ‘sommigen’ hier ook kan. Misschien doordat ‘mensen’ zo algemeen is? Als er bv. ‘leerlingen’ had gestaan, was het anders geweest.
Dit snapte ik niet, waarom zou het hier wel sommigen mogen moeten zijn en niet sommige, want het gaat toch om sommige mensen, net als er leerlingen had gestaan? We kwamen er niet uit en ik tweette Peter-Arno Coppens, alias de Taalprof. Hij heeft heel wat tweetjes gestuurd om mij een en ander uit te leggen en te overtuigen, maar dat is niet gelukt. Hij heeft er gisteren en vandaag een stukje in Trouw aan gewijd en snap het onderscheid nog steeds niet. Waarschijnlijk ligt dat aan mijn beperkte denkraam, want ik ben niet zo slim, niet zo slim als mijn kinderen en de Taalprof. Ook Mient Adema heeft getracht het aan mij uit te leggen, maar tevergeefs. Hier de twee linkjes naar de korte stukjes van Peter-Arno:
https://www.trouw.nl/cultuur-media/wanneer-is-het-sommige-en-wanneer-sommigen~b905b2c0/
https://www.trouw.nl/rubrieken/waarom-is-het-eigenlijk-soms-sommigen~b8e3e5c0/
Voor ik verder ga, stelde ik ook de vraag Waarom wordt er eigenlijk zo’n onderscheid gemaakt met wel of geen n en dat je een overbodig onderscheid maakt tussen personen en zaken (en dieren)? Ik zou zeggen (dit vind ik al jaren), schaf die hele n af en alles zonder n, in alle gevallen. Je kan ook zeggen altijd overal een n, maar die n spreek je toch niet uit. Nu weet ik wat het gangbare antwoord hierop is en Peter-Arno schrijft in Trouw:
“Als je zonder verdere context een gesprek begint met de mededeling ‘Ik heb sommige in een doos op zolder opgeborgen en andere niet’, dan is dat volstrekt onbegrijpelijk. Het klinkt zelfs een beetje luguber, omdat je onwillekeurig aan personen denkt. Je moet echt al weten dat het bijvoorbeeld om elpees gaat, maar dan is er dus geen sprake meer van een zelfstandig gebruik van ‘sommige’ en ‘andere’. Dan zijn het ‘sommige elpees’ en ‘andere elpees’.”
Heel vergezocht en ik pareer deze redenering simpel met te zeggen dat je ook kan schrijven, ‘Ik heb ze in een doos op zolder opgeborgen en deze niet’, dan weet je nog niets. Nee, een loze regel, net als die n of geen n bij beide/beiden. Maak er altijd beide van.
Maar nu terug naar de tweet van Onze Taal en wat de Taalprof erover te zeggen heeft. Ik heb de regel altijd uitgelegd dat als er geen aanwijzing voor bijvoorbeeld sommige eerde in de tekst staat, dan schrijf je een n, dan wordt het zelfstandig gebruikt, staat die aanwijzing al wel eerder in de tekst, bijvoorbeeld leerlingen, dan moet je de n weglaten. Maar waarom bij de zin van Onze Taal met mensen wel een n, waarom is dit nu zelfstandig gebruikt? Ik snap het niet.
En ik kwam op dit alles door een fout van Harry en het valt mij al heel lang op dat deze fout vaak wordt gemaakt doordat mensen kennelijk (ook) niet weten dat je de n weglaat als er dus al naar een groep personen eerder in de tekst wordt verwezen. Schrijvers zijn geneigd om altijd een n te schrijven als het om mensen gaat, ten onrechte, maar dat is niet het spellingprobleem dat ik nu aansnijd.
Tot slot hier nog een toelichting van Onze Taal op hun site en kan ik er niet vinden waarom er nu een uitzondering is met de mensen-zin. Gaat het erom dat mensen een te algemeen woord is, anders dan leerlingen? Dat is wel zo, maar ik vind het geen reden om dan afwijkend te gaan spellen. In het advies wordt er ook niet over gesproken, net als er in de ANS er ook niets over is te vinden. Wat is dan precies ‘zelfstandig gebruikt’?
– Mensen zijn lui, maar de meesten doen wel aan sport.
– Leerlingen zijn lui, maar de meeste doen wel aan sport.
Beide zinnen zijn goed en ik begrijp niet waarom, ook niet na de geduldige uitleg van Peter-Arno.