In welke volgorde je je woorden zet, soms lijkt het er in het Nederlands eenvoudigweg niet toe te doen. Neem de volgende twee zinnen – is er enige reden om de ene te verkiezen boven de andere?
- Hij heeft gisteren het raam geverfd.
- Hij heeft het raam gisteren geverfd.
Ja, zeggen taalkundigen nu al een tijdje. Nee, zegt de Nijmeegse promovendus Gert-Jan Schoenmakers in een nieuw artikel in het wetenschappelijke tijdschrift Glossa.
Dat taalkundigen denken dat de twee bovenstaande zinnen van elkaar verschillen, komt doordat ze contexten hebben gecreëerd waarin het beter lijkt de ene of de andere te gebruiken. Probeer maar:
- Heeft je buurman gisteren de deur geverfd?
Wanneer je nee zegt op die vraag, lijkt de eerste zin hierboven een betere manier om verder te gaan dan de tweede. Die eerste volgorde, waarbij het lijdend voorwerp (het raam) onmiddellijk naast het hoofdwerkwoord (geverfd) staat, wordt wel de gewone genoemd; de tweede volgorde, waarbij het lijdend voorwerp meer naar voren in de zin staat heeft wel de geklutste.
Het idee is dat als het lijdend voorwerp nieuwe informatie geeft, deze beter in de gewone positie staat, en als het oude informatie geeft, als het al genoemd is, dan kies je liever de geklutste. Na de bovenstaande vraag is het raam een geheel nieuw stukje informatie en daarom is de gewone positie de beste. In een verfijning hiervan die de meeste taalkundigen aannemen zou je kunnen zeggen: als het lijdend voorwerp in de gewone positie staat krijgt het de nadruk (en kan het contrasteren met iets anders) en in geklutste positie juist niet.
Dat klinkt allemaal misschien overtuigend, zegt Schoenmakers, maar als je gaat onderzoeken hoe niet-taalkundigen met dit soort zinnen omgaan, blijkt dat ze eigenlijk niet zoveel verschil maken. Schoenmakers deed een aantal experimenten. In één ervan liet hij mensen bijvoorbeeld vrij zinnen aanvullen:
- Sophie heeft de kok vaak beledigd maar niet …
- Sophie heeft vaak de kok beledigd maar niet …
Volgens de taalkundige theorie zou je verwachten dat mensen na de eerste zin een werkwoord zouden invullen (geprezen), en na de tweede zin een zelfstandignaamwoordsgroep (dat dus contrasteert met de kok, bijvoorbeeld de ober). Nu bleken mensen ook wel een lichte voorkeur te hebben om het zo te doen, maar tegelijk gebruikten ze allebei de antwoorden in allebei de constructies. Een soortgelijk resultaat kwam ook uit een ander experiment: het verschil dat taalkundigen lange tijd hebben vermoed, laten ‘gewone’ sprekers slechts een lichte voorkeur zien in die richting.
De taalkundige theorie zegt dat het afwijken van de gewone volgorde wordt afgedwongen, het klutsen, wordt afgedwongen door het verschil in betekenis, maar dat blijkt dus niet te kloppen, in ieder geval niet in absolute zin. Volgens Schoenmakers klutsen we onregelmatig en is er vervolgens maar een zwak verband met de betekenis die we aan zinnen toekennen.
Afbeelding van Krzysztof Jaracz via Pixabay
Robert Kruzdlo zegt
Marc: Het woord kluts is een leenwoord uit het Engels. Het woord clutch, dat staat voor een hendel van een machine of apparaat. Ben je deze ‘kluts’ – ofwel: greep, koppeling – kwijt, dan raak je de controle over de machine natuurlijk kwijt. De afbeelding laat een ‘geklust’ ei zien. Bij het klutsen is niets af.
Goede kerstdagen.
Ton van der Wouden zegt
nee dat is niet zo http://etymologiebank.ivdnt.org/trefwoord/kluts1
Faas van Rietschoten zegt
De dubbele ethische kwestie van ‘vaak’ een bepaald iemand ‘beledigen’ is voor mij de vervelende boodschap. Vandaar de poging dit ‘vaak beledigen’ terug te dringen met ‘maar niet in het openbaar’. De woordvolgorde blijft zonder invloed.