Door Henk Wolf
“Onderzoek toont aan dat genderneutraal (bedoeld) woordgebruik zijn doel voorbijschiet als er alleen mannelijke voornaamwoorden zoals hij en zijn in voorkomen” – dat stond in nieuwsbrief 2259 van Onze Taal. Er stond een link bij naar een artikel in de Volkskrant en daarin stond: “Vooral mannen haperen bij het gebruik van het bezittelijk voornaamwoord ‘zijn’ voor vrouwen, constateert Redl: ‘We zien bij het eye-tracking experiment bij mannen pauzes wanneer de tekst vervolgens over vrouwen blijkt te gaan.’”
Het artikel gaat over het promotieonderzoek van Theresa Redl. De uitkomsten daarvan zijn grotendeels al in artikelvorm beschikbaar, dus ik heb de artikelen even opgezocht en daarin staat toch net iets anders.
Iedereen was zijn voetbaltrucs aan het oefenen
Om erachter te komen of mensen bij het niet per se als mannelijk bedoelde zijn toch aan mannen denken, heeft Theresa Redl mensen fragmentjes van twee zinnen laten lezen: in de eerste verwees zijn naar iedereen. In de tweede werd aangegeven dat bij die iedereen ook een bepaalde man of vrouw hoorde. Een voorbeeld:
- Iedereen was zijn voetbaltrucs aan het oefenen. Zo was ook Laura al urenlang met de bal bezig.
Ze heeft met enkele collega’s in twee sessies gemeten hoelang mensen deden over het lezen van de zin en ook met oogmeting gekeken of mensen stukjes teruglazen – een aanwijzing dat ze even in de war zijn, bijvoorbeeld doordat ze een mannennaam verwachten en een vrouwennaam tegenkomen. In de eerste sessie was er noch bij mannen, noch bij vrouwen sprake van enige verwarring. In de twee sessie was er geen verwarring bij vrouwelijke proefpersonen en een lichte verwarring bij mannelijke proefpersonen.
Ook heeft Theresa Redl onderzocht hoe mensen reageren als ze vlug met twee knoppen moeten aangeven of de tweede zin een goede aanvulling op de eerste is. Als het woordje zijn in combinatie met een vrouwennaam voor verwarring zorgt, zou dat te zien kunnen zijn aan het vaker afkeuren van zinnen met een vrouwennaam of op een langere reactietijd. Daarvan was bij beide geslachten geen sprake.
Bij zijn is het dus niet zo duidelijk of ‘mannen haperen’: twee van de drie experimenten zeggen van niet, eentje van wel en daar is het effect alleen zichtbaar als de activiteit in de eerste zin niet als typisch mannelijk of vrouwelijk wordt beschouwd. Ook zijn het niet ‘vooral mannen’ die haperen. Het zijn uitsluitend mannen. En dat ‘haperen’ bestaat in het net iets langer moeten nadenken.
Wat dit onderzoek laat zien, is dat vrouwen niet in de war raken als zijn als bezittelijk voornaamwoord bij iedereen wordt gebruikt en die iedereen vervolgens ook vrouwen blijkt te omvatten – een aanwijzing dat ze zijn in die context niet eerst als exclusief mannelijk interpreteren. De eerste interpretatie van mannen is niet duidelijk: mogelijk raken die in een specifieke context wel een fractie van een seconde in de war, maar twee van de drie onderzoeken spreken dat tegen.
Iemand die steeds belooft dat hij op tijd zal komen
Anders is het met het persoonlijk voornaamwoord hij. Dat kunnen onderzoekster Redl en haar collega’s goed verklaren: hij is een zelfstandig zinsdeel, dat nooit naar vrouwen verwijst en dus een sterkere mannelijke associatie heeft dan het bezittelijke zijn, dat altijd samen met een zelfstandig naamwoord voorkomt, dat ook niet-mannelijk kan zijn (zoals in ‘zijn moeder’). De onderzoekers hebben hun proefpersonen fragmenten voorgelegd zoals:
- Iemand die steeds belooft dat hij op tijd zal komen, zoals mevrouw Knoop, zal alsnog soms te laat zijn.
Opnieuw maten ze of mensen in verwarring raakten als er een vrouwelijke naam werd gebruikt. Dat bleek inderdaad zo te zijn, zowel bij mannelijke als bij vrouwelijke proefpersonen.
Dat is ook niet zo gek, want het persoonlijk voornaamwoord hij is in de testzinnen nogal vreemd. In natuurlijk Nederlands gebruik je die nadrukkelijke vorm niet zo snel na een onderschikkend voegwoord. Het normale persoonlijk voornaamwoord is daar ie. Wordt hij gebruikt, dan denk je in eerste instantie aan een mannelijke derde in plaats van aan een terugverwijzing naar iemand. Het is mogelijk dat juist dat gekke hij dan contrasteert met het vrouwelijke mevrouw Knoop.
Nou gebruiken heel veel Nederlandstaligen die vorm ie niet op schrift. Ten onrechte, denk ik, en dat zie je in zinnen als deze, waarin hij een vreemde betekenisbotsing oplevert die je in de gesproken taal nooit zou krijgen. Door die schrijfconventie is het geschreven hij ambigu. Om aan te tonen dat de verwarring die bij het lezen van mevrouw Knoops ontstaat, werkelijk komt door het voornaamwoord waarmee naar iemand wordt terugverwezen, moet je zeker weten dat Nederlandstaligen hij lezen alsof er ie staat, en niet alsof er hij staat. Dat is niet nagegaan – en ik zou ook niet weten hoe je het zou kunnen nagaan.
Een aanwijzing dat verwijzing met een ook-mannelijk voornaamwoord naar een onbepaald voornaamwoord mensen juist niet in de war brengt, wordt geleverd door onderzoek naar het Engels dat de onderzoekers aanhalen. Daarin werd aangetoond dat sprekers niet in de war raakten als he naar een onbepaald voornaamwoord terugverwijst, dat zelf weer mede naar vrouwen verwijst. Dat Engelse he wordt in zowel gesproken als geschreven taal gebruikt waar Nederlandstaligen ie zeggen.
Interpretatie
Hoewel het onderzoek van Theresa Redl heel netjes is beschreven – veel literatuur, keurige presentatie van de meetresultaten, een goede beschouwing van de betekenis van de meetgegevens, sluit de conclusie dat “masculine pronouns do not lend themselves for a gender-neutral reading” daar niet bij aan. De onderzoeken hebben laten zien dat Nederlandstaligen het juist heel gewoon vinden als zijn naar iedereen verwijst en er bij die iedereen vervolgens een vrouw blijkt te horen. Er zijn alleen in één gepubliceerd onderzoek mannen die het een fractie van een seconde langer moeten verwerken als de iedereen in zulke zinnen een activiteit uitvoert die niet typisch mannelijk of vrouwelijk is. In twee andere gepubliceerde onderzoeken is die iets langere nadenktijd niet gevonden, in andere contexten dan de genoemde is die langere wachttijd er ook niet. Voor hij is zo’n iets langere nadenktijd aangetoond in een context waarin hij in gesproken taal niet naar een onbepaald voornaamwoord kan terugverwijzen. Andere voornaamwoorden, zoals ie, z’n, de/het zijne, hem, ‘m en dezelfde voornaamwoorden in andere contexten, zijn niet in het onderzoek betrokken.
Wat we zeker op basis van het onderzoek niet kunnen zeggen, is wat de Volkskrant schrijft: “Genderneutraal taalgebruik schiet zijn doel voorbij als er alleen mannelijke voornaamwoorden in voorkomen: denk aan ‘hij’ en ‘zijn’.”
Overigens, het is waar dat “masculine forms are often used when reference to people in general is made”, zoals de onderzoekers schrijven, maar often is niet altijd. De “vanzelfsprekende dominantie van mannen […] in taal” waar de Volkskrant het over heeft, is zeker niet op het beschreven onderzoek gebaseerd – en dan heb ik het niet alleen over het versimpeld vervangen van een term als ‘ook-mannelijke voornaamwoorden’ door mannen.
Ook de ook-vrouwelijke en ook-onzijdige voornaamwoorden hebben in het Nederlands geregeld een algemeen-menselijke betekenis. Neem de volgende Standaardnederlandse zinnen:
- Een sterke persoonlijkheid zal zich niet afvragen wat ze kan doen om sterker te staan.
- Stel dat een buitenlands staatshoofd op bezoek komt, dan moeten we dat toch waardig kunnen ontvangen.
Als Nederlandstaligen werkelijk in de war zouden raken door de ambiguïteit van voornaamwoorden, dan zou je dat bij drie-genera-sprekers ook moeten zien wanneer de sterke persoonlijkheid Piet heet of wanneer het staatshoofd Beatrix of Frank-Walter heet.
De drie gepubliceerde artikelen:
The male bias of a masculine generic pronoun: Evidence from eye-tracking and sentence evaluation
The male bias of a generically-intended personal pronoun in language processing
Laat een reactie achter