Voornamendrift 77
Door Gerrit Bloothooft
Verkleinvormen in vrouwennamen zijn vaak streekgebonden. Maar bestaat er een relatie met de verkleinvormen in de daar gesproken taal? Om dat te onderzoeken vergeleek ik de geografische verspreiding van verkleinsuffixen in de voornaam An [Anje, Antje, Annetje, Annechien-vormen, Anke, Anneke(n)], met die van het woord man [mant(s)je, mannet(s)je, mannechi, manke, manneke] zoals die gedocumenteerd zijn in de Morfologische Atlas van de Nederlandse Dialecten (in Nederland en Vlaanderen, de MAND). Bij zo’n vergelijking moet je er natuurlijk rekening mee houden dat de geschreven registratie van voornamen geen afspiegeling hoeft te zijn van het dagelijks gesproken dialect.
De MAND kaarten zijn gebaseerd zijn op veldwerk in de periode 1979-1995. De kaart van de diminutiefsuffixen van man in de MAND staat hierboven (links) en is door mij voor de duidelijkheid op hoofdlijnen in kleur gekarakteriseerd. Dat is een vereenvoudiging want er zijn gebieden waar meerdere vormen voorkomen, zoals in Groningen.
Daarnaast bepaalden we de geografische verspreiding van de verkleinvormen van An in de periode 1790-1930 waarin de naamgeving nog traditioneel was en weinig veranderde. Daarbij moeten we ons wel realiseren dat de stam An in Friesland en Groningen op de mansnaam Ane terug kan gaan en in de rest van Nederland op de vrouwennaam Anna. Op hoofdlijnen staat de gevonden geografische verspreiding ervan rechts in bovenstaande figuur. Het aantal voorkomens per verkleinvorm in de periode 1790-1930 staat in tabel 1 . Daarnaast is Anna dominant met 161.018 voorkomens.
Een flinke beperking voor de vergelijking is dat in het katholieke Zuid-Nederland voornamelijk Anna geregistreerd wordt, naar de gewoonte om de Latijnse naamvormen bij de burgerlijke stand op te geven zoals de pastoor die eerder in het doopboek opschreef. We hebben in die gebieden geen zicht op de roepnaam waarin het dialect zichtbaar zou zijn. Bij de protestanten in de rest van Nederland lijkt dat wel het geval te zijn.
De MAND suggereert de vorm Anneke in het zuiden, het rivierengebied en een uitloop naar de deels katholieke Achterhoek en Twente. Met daarnaast nog Anke in Limburg. Voor het katholieke zuiden kunnen we dat niet bevestigen, maar voor het protestantse rivierengebied zien we inderdaad Anneke, voor de Achterhoek en Twente Anneken. Nu wordt de slotnasaal in de MAND niet apart beschreven, behalve voor verkleinwoorden van plank. Daar zien we de finale n inderdaad in de Achterhoek terug (ook voor Antjen).
De MAND neemt in de kaart voor het -et(s)je en -t(s)je suffix, de s erbij. Bij voornamen komt Annetsje en Antsje zeer weinig voor. Voor Antsje kan het zijn dat de s in de Friese uitspraak wel in gebruik is, maar bij de burgerlijke stand niet vaak wordt opgegeven. Annetje vinden we in een brede strook die ongeveer de bible belt bestrijkt. Maar –et(s)je neemt in de MAND een veel groter gebied met ook Noord-Holland, Zeeland en West-Vlaanderen voor zijn rekening. Antje komt in het complete protestantse gebied ten noorden de grote rivieren, en op de Zuid-Hollandse eilanden voor. Dat is aanmerkelijk groter dan -t(s)je, dat alleen bij Friesland in de MAND staat.
In de drie noordelijke provincies en de Waddeneilanden komen naast Antje, ook Anneke, Anke, Anje en Annechien-vormen voor. Anke overal, Anneke vooral buiten Drenthe en de Annechien-vormen juist in Drenthe en Oost-Groningen. Anje blijft beperkt tot het noorden van Groningen. De MAND toont dit type variatie buiten -echi niet, behalve dat in Groningen veel verschillende verkleinvormen van man naast elkaar bestaan.
Ik laat het graag aan morfologen en fonologen om de verschillen in voorkomen en geografische verspreiding van verkleinsuffixen tussen de MAND en voornamen te duiden.
De MAND beslaat 424 Nederlandse plaatsen (Kloeke code), terwijl de voornaamgegevens beschikbaar zijn voor 443 gemeenten (indeling 2007). Maar het aantal van 56.000 voorkomens van verkleinvormen van An tussen 1790 en 1930 is aanzienlijk groter dan het aantal informanten voor de MAND, met vaak slechts één informant per plaats. De voornamen laten daarom een gedetailleerder beeld zien. Die details komen in de volgende bijdrage aan de orde, waarbij ook veranderingen in de tijd worden bekeken. Bij de voornamen kan de 19e eeuwse verspreiding met die in de 20ste eeuw vergeleken worden, terwijl de MAND de 20ste eeuwse verspreiding van dialecten geeft.
- Het genus van man is mannelijk, terwijl in het algemeen verkleinvormen van zelfstandige naamwoorden onzijdig zijn. Voor voornamen is dat moeilijker te zeggen omdat we er zelden een lidwoord voor plaatsen (den Peter kan in zuidelijke dialecten wel, en ook met een bezittelijk voornaamwoord kan het, ons Marie). Doorgaans volgt het genus van namen het biologisch geslacht in talen waarin dat wel kan (maar in het Duits kan onzijdig ook om intimiteit uit te drukken, das Marie, das Johann). Of het genus bij verschillen in de verspreiding van verkleinvormen van man en het vrouwelijke An in het Nederlands een rol speelt lijkt niet waarschijnlijk.
- Met dank aan Ton Goeman, mede-auteur van de MAND, voor commentaar
Hans Beukers zegt
Volgens mijn bescheiden mening is Anna een Hebreeuwse naam, die vermoedelijk via het Aramees, het Grieks en het Latijn in Zuid-Nederland is terecht gekomen. Anna is zeker gen Latijnse naam.
Gerrit Bloothooft zegt
Dat is juist, voor Anna is er geen verschil tussen de gelatiniseerde en de oorspronkelijke vorm. Maar het gaat er om dat dialectvormen van voornamen vanuit de kerkelijke traditie niet werden genoteerd.