Gisteren betoogde ik dat grammaticale correctheid niet moet meetellen bij de beoordeling van het centraal examen Nederlands voor vwo en havo, onder andere omdat dit examen geacht wordt vooral leesvaardigheid te toetsen. Ook zagen we dat de correctievoorschriften en examenprogramma’s bij de examens Nederlands van havo en vwo slordig en onduidelijk omschrijven waar bij grammaticale toetsing van examenwerken zoal op moet worden gelet. Vandaag laat ik via veertien voorbeeldzinnen zien dat er vaak geen overeenstemming is tussen wat de schoolboeken grammaticaal vinden en wat deskundige bronnen erover zeggen. De meningen over wat grammaticaal is, lopen sterker uiteen dan menigeen vermoedt.
7. Voorbeelden van botsingen tussen enerzijds grammaticale regels in schoolboeken en/of grammaticale regels van docenten en anderzijds grammaticale regels uit standaardwerken als de ANS/e-ANS en/of taaladvies.net
In de volgende paragrafen 7.1 t/m 7.14 geef ik voorbeeldzinnen die volgens (sommige) docenten Nederlands en/of volgens de grammaticaregels van Nieuw Nederlands (6e editie voor vwo-4-5-6) een taalfout bevatten, terwijl de e-ANS en/of taaladvies.net die voorbeeldzinnen niet afkeuren. Vaak stelt Nieuw Nederlands (of andere schoolboeken) grammaticale zaken incorrect of te streng, te simpel, te kortzichtig én te prescriptief voor. De twee grammaticale standaardwerken e-ANS en taaladvies.net, en ook Onze Taal, zijn vaak soepeler in hun beoordelingen van de grammaticaliteit. Ik vraag mij wel eens mismoedig af of schoolboekmakers ooit de papieren ANS uit 1997 of de elektronische e-ANS uit 2002 wel eens goed hebben bekeken.
Ik haast mij hier te melden dat het zeker niet mijn bedoeling om hier met mijn voorbeeldzinnen het schoolboek Nieuw Nederlands even te verketteren. Ik vind Nieuw Nederlands een van de beste schoolboeken, zo niet het beste schoolboek Nederlands voor havo en vwo.
In paragrafen 7.1 t/m 7.14 bespreek ik de volgende veertien voorbeeldzinnen. Bekijk ze eens even. Welke zinnen zijn volgens u grammaticaal correct? En welke zijn incorrect?
7.1 Voorbeeldzin 1: Truusje is groter als Klaas.
7.2 Voorbeeldzin 2: Onze Taal heeft vrienden waarop je kunt rekenen.
7.3 Voorbeeldzin 3: De regering wil de avondklok nog niet afschaffen, omdat ze de besmettingscijfers nog steeds te hoog vinden.
7.4 Voorbeeldzin 4: Voor het proefwerk heb jij een 8 en Jan een 9.
7.5 Voorbeeldzin 5: Dit was het mooiste dat ik ooit heb gezien.
7.6 Voorbeeldzin 6: Dat is alles dat ik erover heb kunnen vinden.
7.7 Voorbeeldzin 7: Het tweede punt wat werd besproken …
7.8 Voorbeeldzin 8: Hij beloofde hen het boek mee te nemen.
7.9 Voorbeeldzin 9: De kat is op pad geweest; ze heeft twee muizen en een vogeltje gevangen.
7.10 Voorbeeldzin 10: Voetbalkenners beweren dat als de KNVB het profvoetbal niet anders opzet, Nederland nooit meer internationaal zal meetellen.
7.11 Voorbeeldzin 11: Een aantal mensen zijn de coronamaatregelen zat.
7.12 Voorbeeldzin 12: De treinen hadden vertraging omdat ze werden omgeleid.
7.13 Voorbeeldzin 13: Zowel Jan als Geert komen naar het feest.
7.14 Voorbeeldzin 14: Voor je een huis gaat kopen, moet je eerst goed nadenken wat je wil.
7.1 Voorbeeldzin 1: Truusje is groter als Klaas.
Oei, wat een taalfout in deze voorbeeldzin! Iedereen weet toch dat je groter dan en niet groter als moet zeggen of schrijven? Tenminste, daar zijn veel mensen heilig van overtuigd. En toch mag groter als ook, zo zeiden de specialisten van de ANS (1997) en de e-ANS (2002) al haast 25 jaar geleden. Groter als wordt dus al heel lang geaccepteerd als correcte taaluiting door de specialisten van de (e-)ANS. Deze eerste voorbeeldzin Truusje is groter als Klaas geeft al direct aan hoe verschillend men over de grammaticaliteit van een taaluiting kan denken: de consensus in grammaticaliteitsbeoordelingen is vaak ver te zoeken. Dit zegt de e-ANS over groter als:
Dan, als (ongelijkheid)
De oude e-ANS en/of (sinds 20 april 2021) de de vernieuwde e-ANS van het INT
Om de ongelijkheid van twee elementen aan te duiden na de vergrotende trap van een adjectief of bijwoord of na de woorden ander en anders, alsmede in de betekenis ‘behalve’ na ontkennende woorden als niemand, niets, worden de voegwoorden dan en als gebruikt. Ze kunnen constituenten en bijzinnen inleiden. In geschreven taal komt meestal dan voor; het heeft in ieder geval de voorkeur als herhaling van als erdoor voorkomen wordt (zie zin (4), waarin ook een voegwoord van hoedanigheid voorkomt (…). Voorbeelden:
(1) Zijn zusje is groter als hij.
(2) Jij doet het heel anders dan ik het gedaan heb.
(3) Er was niemand in de kerk dan de pastoor en de organist.
(4) Als politiek manifest sla ik dit boek hoger aan dan als roman.
Het voegwoord als is in deze functie niet voor alle taalgebruikers aanvaardbaar. Voor velen is dan zelfs een sjibbolet voor correct Nederlands. Wie moeilijkheden op dit gebied wil vermijden, kan zich daarom beter van het gebruik van ongelijkheid-aanduidend als – waar op zichzelf beschouwd geen enkel bezwaar tegen bestaat – onthouden (…)”
Sta mij even een opmerking tussendoor toe over de onderstrepingen in de (gecursiveerde) citaten. De opmaak van de citaten uit de e-ANS en taaladvies.net kan ietwat verschillen met de hier in neerlandistiek.nl gebruikte opmaak. Door te klikken op de links bij de citaten kunt u natuurlijk zo achterhalen hoe de citaten er in hun oorspronkelijke opmaak uitzien.
De taalkundige specialisten van taaladvies.net raden aan om groter dan te gebruiken. Maar ze keuren groter als niet af. (Als deskundigen van taaladvies.net iets ongrammaticaal vinden, gebruiken ze daarbij duidelijke labels als ‘uitgesloten’. Lees wat taaladvies.net meldt over ‘groter als / dan’:
Groter als / dan
Taaladvies.net:
Vraag
Wat is correct: Het tekort is groter dan vorig jaar of Het tekort is groter als vorig jaar?
Antwoord
Correct is Het tekort is groter dan vorig jaar. Groter als komt ook vaak voor, zeker in gesproken taal, maar in verzorgde spreek- en schrijftaal is dat gebruik niet aan te raden.
Toelichting
Volgens de traditionele regels komt er na een vergrotende trap en na ander(e) en anders, dan: groter dan, liever dan, interessanter dan, moeilijker dan, iets anders dan enzovoort.
(1) De vraag was groter dan het aanbod.
(2) Dat was meer dan waarop ik had gerekend.
(3) Ze eet niets anders dan fastfood. (…)
In de praktijk wordt ook na een vergrotende trap of na ander(e) of anders als in plaats van dan gebruikt, zeker in de spreektaal. Toch zijn combinaties zoals groter als, liever al, anders als niet voor iedereen aanvaardbaar. In verzorgde spreek- en schrijftaal is het aan te raden om groter dan, liever dan, anders dan enzovoort te gebruiken.”
We zien dus dat zelfs de topspecialisten van de e-ANS en taaladvies.net toch wel een ietwat verschillende beoordeling van de grammaticaliteit van een zinnetje als Truusje is groter als Klaas geven. (Zie ook mijn bespreking van het incorrecte Jan is groter dan mij aan het einde van 7.4.)
Uit de bespreking van de eerste voorbeeldzin blijkt eigenlijk al meteen wat ik met al mijn voorbeeldzinnetjes wil aantonen. En dat is: er bestaan geen door iedereen geaccepteerde grammaticale regels voor correct Nederlands en daarom is een universele, algemeen geldende, beoordeling of toetsing van de grammaticaliteit van taaluitingen in het CE-werk Nederlands van havo en vwo onmogelijk.
7.2 Voorbeeldzin 2: Onze Taal heeft vrienden waarop je kunt rekenen.
Als we de volgende regels van Nieuw Nederlands toepassen, moeten we vrienden waarop afkeuren:
Nieuw Nederlands, 4-5-6 vwo, 6e editie, blz. 231:
“Wie of waar?
• Gebruik bij personen voorzetsel + wie:
− De producent aan wie het toneelstuk was opgedragen, voelde zich zeer vereerd.
• Gebruik bij zaken (dingen) waar + voorzetsel:
− Het voorval waaraan de spreker de jubilaris herinnerde, was de laatste helaas vergeten.”
Maar volgens de Onze Taal mag vrienden waarop uit onze voorbeeldzin worden goedgekeurd:
Vrienden waarop / op wie je kunt rekenen
Onze Taal, Publicatiedatum: 10-05-2011 Laatste wijziging: 20-06-2018
Wat is juist: ‘Onze Taal heeft vrienden waarop je kunt rekenen’ of ‘Onze Taal heeft vrienden op wie je kunt rekenen’?
Het is grammaticaal allebei juist. Veel mensen hebben echter een voorkeur voor ‘vrienden op wie je kunt rekenen’, omdat deze formulering als beleefder wordt beschouwd. Maar ‘vrienden waarop je kunt rekenen’ is niet ‘fout’.
In ‘vrienden op wie / waarop je kunt rekenen’ gaat het om personen (vrienden). Het geldt als beleefd en hoffelijk om bij de verwijzing naar personen een voorzetsel + wie te gebruiken. Andere voorbeelden:
▪ Mats is de jongen met wie ik op vakantie ga.
▪ Het meisje met wie hij danst, is de zus van de bruid.
▪ Zij is de vrouw naar wie ik altijd al op zoek was.
▪ Onze buren zijn mensen op wie je kunt vertrouwen.
In deze zinnen is het gebruik van waar- + voorzetsel grammaticaal ook mogelijk. Met woorden als waarnaar, waarmee en waarop kan niet alleen naar zaken worden verwezen (‘de stoel waarop ik zit’), maar ook naar personen. Zinnen als ‘Het meisje waarmee hij danst, is de zus van de bruid’ en ‘Onze buren zijn mensen waarop je kunt vertrouwen’ komen dan ook vaak voor, al eeuwenlang. Toch gelden deze zinnen nog steeds als minder beleefd.”
Taaladvies.net keurt vrienden waarop evenmin af:
Waarmee / met wie (de mensen – ik samenwerk)
Taaladvies.net
Vraag
Mag je met waarmee, waarvan, waarover, waaraan enzovoort naar personen verwijzen, of moet je in plaats daarvan met wie, van wie, over wie, aan wie gebruiken?
Antwoord
Beide verwijzingen zijn correct. Het gebruik van vormen als waarmee, waarvan, waarover enzovoort om naar personen te verwijzen is algemeen gebruikelijk in spreektaal en het komt ook geregeld voor in informele schrijftaal. In geschreven contexten, zoals zakelijke teksten, hebben de omschreven vormen (met wie, van wie enzovoort) voor veel mensen nog de voorkeur.
Toelichting
Volgens de traditionele schoolregel gebruiken we een betrekkelijk voornaamwoordelijk bijwoord zoals waarmee, waarvan enzovoort om te verwijzen naar zaken en begrippen, en een combinatie van een voorzetsel en een voornaamwoord (met wie, van wie enzovoort) om te verwijzen naar personen.
(1) Het boek waarover je zo enthousiast vertelde, is me ook goed bevallen.
(2) Ze is iemand met wie je altijd gezellig kunt kletsen.
In de spreektaal en in informele schrijftaal wordt dat onderscheid niet of nauwelijks gemaakt en worden ook vaak betrekkelijke voornaamwoordelijke bijwoorden gebruikt om naar personen te verwijzen. In formele geschreven contexten, zoals zakelijke teksten, geven veel mensen wel de voorkeur aan een combinatie met een voorzetsel en een voornaamwoord.
(3) De mensen waarvan we het huis gekocht hebben zijn zelf in een flat gaan wonen. (informeel, spreektaal)
(4) Het is een vriendin waar je altijd op kunt rekenen. (informeel, spreektaal)
(5) Mensen van wie de familieleden zijn omgekomen of worden vermist, worden door het Rode Kruis opgevangen.”
Overigens acht taaladvies.net informeel taalgebruik correct, acceptabel taalgebruik, dat dus niet hoeft te worden afgekeurd. Ik citeer uit https://taaladvies.net/taal/advies/popup.php?id=31 (de onderstreping is door mij aangebracht): “Met het label ‘formeel’ worden varianten van de standaardtaal aangeduid die door veel taalgebruikers als vormelijk (‘stijf’) worden ervaren. ‘Informeel’ noemen wij die varianten die weliswaar correct zijn, maar toch als vormen van ‘los’ taalgebruik worden beschouwd. Het onderscheid tussen ‘formeel’ en ‘informeel’ komt in veel gevallen overeen met het onderscheid tussen ‘schrijftaal’ en ‘spreektaal’. Er zijn echter woorden en uitdrukkingen die als formeel worden beschouwd, maar niet beperkt zijn tot de schrijftaal (bijvoorbeeld echter in plaats van maar).”
7.3 Voorbeeldzin 3: De regering wil de avondklok nog niet afschaffen, omdat ze de besmettingscijfers nog steeds te hoog vinden.
Nieuw Nederlands zou deze voorbeeldzin met het meervoudige ze (meervoudige, want de bijbehorende persoonsvorm is immers het meervoudige vinden) dat naar het enkelvoudige regering verwijst, afkeuren:
Verwijs naar een enkelvoudig begrip dat een verzameling personen omvat (de bevolking, de gemeenteraad, de politie) niet met het meervoudige ze, hen en hun, maar met een enkelvoudig verwijswoord:
Nieuw Nederlands, 4-5-6 vwo, 6e editie, blz. 231:
− Bij de verkiezingen kan de bevolking van Zimbabwe haar (niet: hun!) stem laten horen.”
Maar wie vaak naar het NOS Journaal van 20.00 uur kijkt, zal regelmatig zinnen als voorbeeldzin 3 te horen krijgen. Ik ga ervan uit dat nieuwslezers van het NOS Journaal correct Nederlands spreken. Of zou zin 3 toch fout zijn? Het probleem in deze zin is dat daarin een meervoudig ze wordt gebruikt om te verwijzen naar een enkelvoudig substantief dat een verzamelnaam is. Voorbeelden van dit soort enkelvoudige verzamelnamen, waarnaar in de praktijk vaak met een meervoudig verwijswoord wordt verwezen, zijn: het kabinet, de politie, MVV Maastricht. Dat zien sommige mensen, onder wie docenten Nederlands en andere taalgeïnteresseerden, als een ernstige vorm van taalverloedering. Is het wellicht een anglicisme (The police are …)? Hoe dan ook, mijn punt is dat ook hier geen consensus bestaat over de grammaticaliteit van de voorbeeldzin. Velen vinden dat het meervoudige verwijswoord ze/zij (meervoudig, want de bijbehorende persoonsvorm is meervoudig) ten onrechte wordt gebruikt. Maar de ANS/e-ANS keurt het niet af als met een meervoudig ze/zij wordt verwezen naar een enkelvoudig verzamelwoord:
Verwijzing en antecedent
De oude e-ANS en/of (sinds 20 april 2021) de vernieuwde e-ANS van het INT
(…) 1c
Met het verschil tussen binnen- en buitentekstelijke verwijzing hangt ook samen, dat meervoudige voornaamwoorden bij enkelvoudige antecedenten kunnen voorkomen. Dit komt voor bij verzamelnamen, die als woord enkelvoudige substantieven zijn, maar meerdere personen of zaken aanduiden. Bij binnentekstelijke verwijzing (naar het enkelvoudige substantief) wordt een enkelvoudig voornaamwoord gebruikt; geschiedt de verwijzing buitentekstelijke (rechtstreeks naar de referent), dan komen ook meervoudige voornaamwoorden in aanmerking. Voorbeelden (antecedent en voornaamwoord zijn gecursiveerd; dat het om meervoudige voornaamwoorden gaat, blijkt uit de bijbehorende persoonsvorm):
(15) Het antwoord van de jeugd lag voor de hand: zij gingen broeken dragen met onwijs wijde beenstukken.
(16) Ik vind het voor de fractie helemaal niet nodig om het altijd met me eens te zijn en dat zijn ze ook niet.
(17) Als je bijv. een Spaans gezin als buren hebt, en die wonen al een paar jaar in Nederland, dan is het taalprobleem al heel wat minder groot.
(18) De veiligheidsinspectie is nu wel geweest, maar houden die wel regelmatig controle?
(19) Er worden wel eens te hoge eisen gesteld aan de politie, die toch ook niet alles kunnen voorkomen.” <informeel>
Dus als Kysia Hekster op 30 april 2020 in het NOS Journaal zegt: “Het RIVM zegt dat ze niet de data hebben om te achterhalen waar die mensen besmet zijn” dan laat dat volgens de ANS een correct gebruik zien van het meervoudige voornaamwoord ze/zij. Dat meervoudige zij verwijst naar het enkelvoudige antecedent RIVM, dat als een soort verzamelnaam wordt gebruikt voor RIVM-medewerkers.
Taaladvies.net van de Nederlandse Taalunie is minder te spreken over het gebruik van ze om naar verzamelnaam-substantieven te verwijzen, maar keurt dat gebruik evenmin af:
Verwijzingsproblemen met voornaamwoorden van de derde persoon enkelvoud (algemeen)(…)
Taaladvies.net
Naar verzamelnamen zoals bestuur, panel, publiek wordt – vooral in informele spreektaal – verwezen met de meervoudige woorden ze, zij, hen en hun, waardoor we de nadruk leggen op de individuele leden van de groep. In verzorgde schrijftaal heeft een enkelvoudige verwijzing wel de voorkeur.
7.4 Voorbeeldzin 4: Voor het proefwerk heb jij een 8 en Jan een 9.
Volgens de regels van Nieuw Nederlands is in deze voorbeeldzin sprake van een foute samentrekking:
Als in een zin bepaalde woorden herhaald worden, mag je die woorden in sommige gevallen een van beide keren weglaten. Dat heet samentrekking. (…)
Nieuw Nederlands, 4-5-6 vwo, 6e editie, blz. 238
Als je twee zinnen samenvoegt met en of maar, mag je delen die hetzelfde zijn in de tweede zin weglaten als aan vier voorwaarden is voldaan.
• De betekenis van de weggelaten woorden is hetzelfde.
• De vorm (bijvoorbeeld enkelvoud of meervoud) van de weggelaten woorden is hetzelfde.
• De grammaticale functie (onderwerp, lijdend voorwerp enzovoort) van de weggelaten woorden is hetzelfde.
• De plaats van de weggelaten woorden ten opzichte van de persoonsvorm is hetzelfde.“
De volledige versie van onze voorbeeldzin zonder samentrekking luidt: Voor het proefwerk heb jij een 8 en voor het proefwerk heeft Jan een 9. In de voorbeeldzin is voor een 9 het woord heeft weggelaten. Volgens de tweede regel bij het tweede bolletje is de vorm heeft niet gelijk aan heb. Daarom zou volgens de regels van Nieuw Nederlands heeft niet mogen worden weggelaten/samengetrokken.
Taaladvies.net acht de samentrekking (weglating van heeft) in de voorbeeldzin wél toegestaan:
“Op de regel dat samengetrokken delen dezelfde vorm moeten hebben, bestaan een aantal uitzonderingen. Als de persoonsvorm wordt samengetrokken, hoeft die niet twee keer precies hetzelfde te zijn.
Taaladvies.net
(14) Ik heb niet geweigerd, maar hij wel. (‘Ik heb niet geweigerd, maar hij heeft wel geweigerd’)
(15) Ik ben in juni jarig, jij in augustus en Walter in december. (‘Ik ben in juni jarig, jij bent in augustus jarig en Walter is in december jarig’)
Ook een samengetrokken zelfstandig naamwoord mag in getal verschillen.
(16) Emma heeft één en Noëlle drie boeken gelezen. (‘Emma heeft één boek gelezen en Noëlle heeft drie boeken gelezen’)
Dat de samentrekkingsregels van Nieuw Nederlands iets te kort door de bocht lijken te gaan, blijkt wel uit een andere voorbeeldzin met samentrekking: Jan is groter dan ik. Dat is een prima zin, toch? Deze zin luidt in niet-samengetrokken vorm: Jan is groter dan ik ben. Volgens de regels van Nieuw Nederlands mag ik ben niet samentrekken of weglaten, omdat de woordvorm ben niet eerder in de zin voorkomt. Maar die regel klopt dus niet volgens taaladvies.net. Gelukkig maar. Hoe moet ik anders, zonder samentrekking, aan mijn leerlingen uitleggen waarom het Jan is groter dan ik (voor mijn part: Jan is groter als ik) moet zijn, en niet Jan is groter dan mij. (Zie ook voorbeeldzin 1, waarbij wordt ingegaan op het gebruik van dan en als na een vergrotende trap.)
7.5 Voorbeeldzin 5: Dit was het mooiste dat ik ooit heb gezien.
Volgens Nieuw Nederlands moet in deze voorbeeldzin niet dat maar wat worden gebruikt:
Dat of wat?
Nieuw Nederlands, 4-5-6 vwo, 6e editie, blz. 231
• Gebruik het verwijswoord dat als je verwijst naar een het-woord: − De regeringspartijen wilden het voorstel dat de oppositie deed, niet overnemen.
• Gebruik het verwijswoord wat alleen als je verwijst naar
∙ een overtreffende trap (het leukste, het duurste, het grappigste): − “Dat ik topman werd van AkzoNobel, is het beste wat me ooit is overkomen”, zei Hans.
∙ een onbepaald voornaamwoord (alles, iets, niets, het enige): − Deze president kan waarschijnlijk niets wat hij beloofd heeft, realiseren.
∙ een hele zin of een deel van de zin (…)”
Taaladvies.net keurt echter het mooiste dat goed:
Dat / wat (het mooiste -)
Nieuw Nederlands, 4-5-6 vwo, 6e editie, blz. 231
Vraag
Wat is juist: Dit was het mooiste wat ik ooit heb gezien of Dit was het mooiste dat ik ooit heb gezien?
Antwoord
Het is allebei mogelijk.
Toelichting
Naar overtreffende trappen zoals het mooiste, het beste, het aardigste kan verwezen worden met de betrekkelijke voornaamwoorden wat en dat. Wanneer het antecedent geen specifieke zelfstandigheid aanduidt, maar iets in het algemeen (bijvoorbeeld ‘hoe dan ook het beste, het beste überhaupt’), is het betrekkelijk voornaamwoord wat het gebruikelijkst.
(1a) Dit is het beste wat me is overkomen.
(1b) Dit is het beste dat me is overkomen.
(2a) Het was het aardigste wat iemand ooit voor me gedaan heeft.
(2b) Het was het aardigste dat iemand ooit voor me gedaan heeft.”
7.6 Voorbeeldzin 6: Dat is alles dat ik erover heb kunnen vinden.
De regels van Nieuw Nederlands keuren alles dat in deze voorbeeldzin af:
Dat of wat?
Nieuw Nederlands, 4-5-6 vwo, 6e editie, blz. 231
• Gebruik het verwijswoord dat als je verwijst naar een het-woord: − De regeringspartijen wilden het voorstel dat de oppositie deed, niet overnemen.
• Gebruik het verwijswoord wat alleen als je verwijst naar
∙ een overtreffende trap (het leukste, het duurste, het grappigste): − “Dat ik topman werd van AkzoNobel, is het beste wat me ooit is overkomen”, zei Hans.
∙ een onbepaald voornaamwoord (alles, iets, niets, het enige): − Deze president kan waarschijnlijk niets wat hij beloofd heeft, realiseren.
∙ een hele zin of een deel van de zin (…)”
Maar taaladvies.net keurt alles dat – eerlijk gezegd tot mijn grote verbazing – in de voorbeeldzin goed:
Dat / wat (alles -)
Taaladvies.net:
Vraag
Is het alles dat hierover geschreven is of alles wat hierover geschreven is?
Antwoord
Het is allebei juist, maar de meeste taalgebruikers hebben een voorkeur voor alles wat.
Toelichting
Alles,al, (zo)iets, iets en niets/niks zijn onbepaalde voornaamwoorden. Er kan naar verwezen worden met het betrekkelijk voornaamwoord wat of dat.
Na alles en al heeft wat voor de meeste taalgebruikers de voorkeur.
(1a) Dat is alles wat ik erover heb kunnen vinden.
(1b) Dat is alles dat ik erover heb kunnen vinden.
(2a) Al wat erover te zeggen is, is al gezegd.
(2b) Al dat erover te zeggen is, is al gezegd.
Bij iets en niets/niks hebben de meeste taalgebruikers geen uitgesproken voorkeur voor dat of wat.
(3a) Is er nog iets wat je wilt bespreken
(3b) Is er nog iets dat je wilt bespreken?
(4a) Er is niets wat ik niet lust.
(4b) Er is niets dat ik niet lust.
Naar de aanwijzende voornaamwoorden dit, dat en datgene wordt altijd verwezen met het betrekkelijk voornaamwoord wat.
(5) Dat wat jij wilt, is niet mogelijk.
(6) Datgene wat spontaan in je opkomt, is meestal het goede antwoord.
7.7 Voorbeeldzin 7: Het tweede punt wat werd besproken …
Deze onvolledige voorbeeldzin werd op 15 april 2021 uitgesproken door Mariëlle Tweebeeke in de actualiteitenrubriek Nieuwsuur. Ik weet niet meer precies wat ze zei. Maar ze zei zeker: het tweede punt wat. Oh, wat erg: natuurlijk had Tweebeeke hier punt dat moeten zeggen! Bij een onzijdig zelfstandig naamwoord als antecedent hoor je toch niet wat maar dat te gebruiken! Hoe kan die geweldige Tweebeeke met haar doorgaans perfecte Nederlands nu zoiets zeggen?
Maar Tweebeeke is niet de enige vooraanstaande journalist die wat, volgens velen, fout gebruikt. Veel meer NPO- of NOS-journalisten zijn op die fout te betrappen. Of is het geen fout? Ook in mijn directe omgeving hoor ik leerlingen en vrienden steeds vaker, net als Tweebeeke, in hun Nederlands wat in plaats van dat gebruiken. Sterker nog: ik meen te mogen vaststellen dat bijvoorbeeld mijn leerlingen in hun Nederlandse spreektaal veel vaker wat dan dat als betrekkelijk voornaamwoord bij een het-woord gebruiken. Enkele jaren geleden dacht ik nog dat het toenemend (foute?) gebruik van wat door mijn leerlingen uit Gulpen en wijde omgeving te maken had met de verschillende Limburgse dialecten die zij spraken. In Zuid-Limburgse dialecten, bijvoorbeeld in het Maastrichts, mag namelijk bij een onzijdig zelfstandig naamwoord zowel het betrekkelijk voornaamwoord dat als wat worden gebruikt (zie bijv. de site mestreechtertaol.nl). Maar tegenwoordig denk ik, weet ik, dat het gebruik van wat in het Nederlands in het hele land aan het veranderen is.
De levende Nederlandse taal verandert voortdurend, ongeacht wat docenten Nederlands en schoolboeken daarover verkondigen. En dat is geen ramp, want een taal die niet verandert, is ten dode opgeschreven. Het Nederlands verandert onvermijdelijk. De schoolboeken Nederlands sukkelen een beetje achter die veranderingen aan. Ze verkondigen vaak oude grammaticaregels die in de praktijk niet of nog maar gedeeltelijk gelden. Schoolboeken staan niet stil bij het gegeven uit de praktijk dat wat als betrekkelijk voornaamwoord bij een onzijdig antecedent aan het oprukken is. Die schoolboeken zeggen simpelweg dat wat zo niet mag worden gebruikt. Dat is toch wel problematisch. Leerlingen horen namelijk dat zogenaamd foute gebruik van wat overal. Ook in het Journaal NOS van 20.00 uur, in Nieuwsuur en in andere keurige televisieprogramma’s. Ik vind dat ik als docent Nederlands dergelijke taalveranderingen in mijn lessen niet te vuur en te zwaard hoef te bestrijden. Wel voel ik het als mijn taak om als docent Nederlands mijn leerlingen erop te wijzen wat de ‘norm’ is in schriftelijk taalgebruik, die door velen wordt gehanteerd.
Volgens Nieuw Nederlands had Mariëlle Tweebeeke niet het tweede punt wat maar het tweede punt dat moeten zeggen (want dat moeten we gebruiken om naar een het-woord te verwijzen):
Dat of wat?
Nieuw Nederlands, 4-5-6 vwo, 6e editie, blz. 231
• Gebruik het verwijswoord dat als je verwijst naar een het-woord: − De regeringspartijen wilden het voorstel dat de oppositie deed, niet overnemen.
• Gebruik het verwijswoord wat alleen als je verwijst naar
∙ een overtreffende trap (het leukste, het duurste, het grappigste): − “Dat ik topman werd van AkzoNobel, is het beste wat me ooit is overkomen”, zei Hans.
∙ een onbepaald voornaamwoord (alles, iets, niets, het enige): − Deze president kan waarschijnlijk niets wat hij beloofd heeft, realiseren.
∙ een hele zin of een deel van de zin (…)”
Uit wat de e-ANS hieronder meldt na zin 7 kunnen we afleiden dat volgens e-ANS het tweede punt wat van Mariëlle Tweebeeke geheel normaal is in informele taal. Sterker nog: volgens de e-ANS komt de constructie het-woord gevolgd door het betrekkelijke voornaamwoord dat in spreektaal slechts zelden voor:
1 Bij een HET-antecedent dat geen zin is, kan wat in de standaardtaal alleen gebruikt worden als dat antecedent een onbepaald voornaamwoord of telwoord is of als een andersoortig antecedent zaken in het algemeen aanduidt, geen specifieke zelfstandigheden (…):
De oude e-ANS en/of (sinds 20 april 2021) de vernieuwde e-ANS van het INT
(1) Al het mooie wat je in die jaren opgebouwd hebt, gaat verloren.
(2) Wat is het eerste wat je in zo’n geval moet doen?
(3) Er is weinig wat we nog niet hebben.
(4) Ik heb bezwaar tegen alles wat lang duurt.
(5) Gooi iets wat je nog gebruiken kunt, nooit weg!
In zulke gevallen bestaat er een voorkeur voor het gebruik van wat in plaats van dat. Bestaat het antecedent echter uit het (vragend of onbepaald) voornaamwoord wat, dan is dat als betrekkelijk voornaamwoord gemakkelijker te gebruiken, bijv.:
(6) Wat heeft zij dat ik niet heb?
(7) Ik heb daar wat gezien dat mij niet erg beviel.
In informele taal kan wat naar elk HET-antecedent verwijzen. Dit gebruik is geheel normaal. In feite komt dat als betrekkelijk voornaamwoord in de gesproken taal van een groot deel van het taalgebied slechts zelden voor (dat geldt vooral voor de noordelijke helft van Nederland). In geschreven taal verschijnt het relatieve wat echter (afgezien van het hierboven genoemde standaardtaalgebruik) bijna nooit. Enkele voorbeelden:
(8) Het was een land wat wachtte op de revolutie. <informeel>
(9) Ze gaf de hond het eten wat de kinderen toekwam. <informeel>
(10) Geef me eens het kleinste wat daar hangt. (bijv. een portret) <informeel>
(11) (Ze liet me twee kastjes zien.) Het eerste, wat er nogal gehavend uitzag, kostte duizend gulden. <informeel>”
We kunnen ons afvragen of het tweede punt wat wel informeel Nederlands is. Dat was misschien enkele jaren geleden zo. Maar tegenwoordig is blijkbaar het tweede punt wat doorgedrongen tot bastions van verzorgd Nederlands als het NOS Journaal of Nieuwsuur. De taal die Tweebeeke in Nieuwsuur spreekt, is toch zeer keurig Nederlands, en toch geen informeel Nederlands? Ook andere vooraanstaande NPO-journalisten en NPO-presentatoren, die heel bewust bezig zijn om keurig verzorgde Nederlandse taal te spreken, zeggen regelmatig iets als het tweede punt wat. Tja, ook het keurige Standaardnederlands verandert. En gelukkig maar, want als onze (standaard)taal niet zou veranderen, zou die ten dode zijn opgeschreven.
Ook taaladvies.net adviseert ´het tweede punt dat´ te schrijven, maar keurt ´het tweede punt wat´ niet keihard af. (Ik lees dan “dat [heeft] voor de meeste taalgebruikers de voorkeur” als “dat heeft de voorkeur; maar sommige taalgebruikers hebben een voorkeur voor wat (en dat keuren we niet af).”:
Wat / dat (het boek -)
Taaladvies.net
Vraag
Wat is juist: het boek wat ik lees of het boek dat ik lees?
Antwoord
Juist is het boek dat ik lees. In Nederland komt het boek wat ik lees ook vaak voor, zeker in gesproken taal, maar in verzorgde spreek- en schrijftaal is dat gebruik niet aan te raden.
Toelichting
Naar onzijdige woorden (zoals boek, bedrijf, bureau, meisje, gedrag) wordt in de standaardtaal verwezen met het betrekkelijk voornaamwoord dat. Het betrekkelijk voornaamwoord wat wordt in Nederland weliswaar eveneens vaak gebruikt bij de verwijzing naar concrete het-woorden, vooral in spreektaal en informele taal. In verzorgde spreek- en schrijftaal heeft dat voor de meeste taalgebruikers de voorkeur.”
Ik herhaal nog maar eens dat het mij hier niet om gaat of het tweede punt wat fout is en het tweede punt dat goed is. Of misschien is wel het omgekeerde het geval. Of misschien zijn beide frases wel correct? Ik probeer met deze en andere voorbeeldzinnen alleen maar aan te tonen dat het niet eenvoudig is om te bepalen of een taaluiting grammaticaal correct is. Als die beoordeling ondoenlijk is, kunnen docenten niet op volkomen gelijke wijze grammaticaliteitsbeoordelingen uitspreken. Daarom, ik herhaal het nog maar eens een keertje, moet het grammaticaal beoordelen van eindexamenwerk van havo- en vwo-eindexamenkandidaten worden afgeschaft.
7.8 Voorbeeldzin 8: Hij beloofde hen het boek mee te nemen.
Hen of hun?
Nieuw Nederlands, 4-5-6 vwo, 6e editie, blz. 231
• Gebruik hen wanneer het verwijswoord lijdend voorwerp (lv) is:
− Nadat de ministers beëdigd zijn, kan het publiek hen (lv) op het bordes bewonderen.
• Gebruik hen na een voorzetsel (vz):
− De schaatsers vlogen naar Pyeongchang en veel fans reisden met (vz) hen mee.
• Gebruik hun als het meewerkend voorwerp (mv) is en er geen voorzetsel voor staat:
− De Oranje leeuwinnen werden kampioen en de koning gaf hun (mv) een onderscheiding.
• Gebruik hun nooit als onderwerp:
− Waarom moeten wij de tekst schrijven, terwijl zij (niet: hun!) hem mogen typen?
• Verwijs naar een enkelvoudig begrip dat een verzameling personen omvat (de bevolking, de gemeenteraad, de politie) niet met het meervoudige ze, hen en hun, maar met een enkelvoudig verwijswoord:
− Bij de verkiezingen kan de bevolking van Zimbabwe haar (niet: hun!) stem laten horen.”
Ik heb voorbeeldzin 8 haast letterlijk overgenomen uit de e-ANS (zie onderstaand citaat). Daarin treffen we als zin (30) aan: “(30) Hij beloofde hun het boek mee te nemen.” Over o.a. die zin (30) merkt de e-ANS op “dat ook het gebruik van hen in de boven gegeven voorbeeldzinnen (waaronder zin (30); BS) bepaald niet als een fout mag worden gezien”. De e-ANS keurt onze voorbeeldzin 8, met hun i.p.v. hen, dus goed:
Gebruik van hen en hun
De oude e-ANS en/of (sinds 20 april 2021) de vernieuwde e-ANS van het INT
De niet-onderwerpsvormen hen en hun kunnen als volle vormen alleen op personen slaan (…); bij verwijzing naar niet-personen kan als beklemtoond voornaamwoord alleen het aanwijzende die gebruikt worden (…).
Bij hen en hun wordt in geschreven taal soms een syntactisch onderscheid gemaakt, dat overigens in de praktijk zelden consequent wordt toegepast: hen dient gebruikt te worden als lijdend en oorzakelijk voorwerp en na voorzetsels, hun als meewerkend voorwerp (zonder voorzetsel) en als ondervindend voorwerp. Voorbeelden:
(26) Ik heb hen gisteren nog gezien.
(27) Wij zijn hen beu.
(28) Heb je het aan hen gegeven?
(29) Heb je het hun gegeven?
(30) Hij beloofde hun het boek mee te brengen.
(31) Ik heb hun verzocht op tijd te komen.
(32) Het lukte hun niet het rapport op tijd af te krijgen.
(33) Het was hun niet opgevallen dat het huis onbewoond was.
(34) Het is hun ontgaan dat Veerle zo moeilijk liep.
(35) Dat optreden verbaasde hun.
(36) Het zweet brak hun uit.
(37) De tranen stonden hun in de ogen.
(38) Het gaat hun niet aan of wij vroeg weggaan.
(39) Zoiets is hun nog niet overkomen.
Meestal worden hen en hun zonder onderscheid gebruikt, met dien verstande dat hen stilistisch hoger gewaardeerd wordt. Als opschrift op een monument voor oorlogsslachtoffers is bijv. alleen denkbaar:
(40) Aan hen die vielen.
In gesproken taal komt hun echter vaker voor dan hen, hoewel hen ook in gesproken taal veld wint.
Over het algemeen heerst bij het gebruik van hen en hun bij veel taalgebruikers onzekerheid. Het hierboven geformuleerde syntactische onderscheid kan men toepassen als men naar een strikte norm streeft. We voegen hieraan echter toe dat ook het gebruik van hen in de boven gegeven voorbeeldzinnen bepaald niet als een fout mag worden gezien. Het gebruik bepaalt uiteindelijk de norm, maar dat gebruik is nog niet geconsolideerd, zodat naast elkaar voorkomen Het lukte hun en Het lukte hen, Ik beloofde hun en Ik beloofde hen, enzovoort.
In alle syntactische functies (en eventueel ook verwijzend naar niet-personen) kan in plaats van hen en hun ook de gereduceerde vorm ze gebruikt worden (uiteraard niet in beklemtoonde positie). Deze vorm ze wordt echter stilistisch lager gewaardeerd, vooral in geschreven taal. (…)”
Wat meldt taaladvies.net over het gebruik van hen en/of hun in onze voorbeeldzin Hij beloofde hen het boek mee te nemen? Het stelt dat volgens de klassieke schoolregel hier hun moet worden gebruikt. Maar taaladvies.net stelt ook vast dat in de praktijk hen en hun vaak door elkaar worden gebruikt, om de eenvoudige reden dat taalgebruikers vaak niet goed kunnen bepalen wat de grammaticale of syntactische functie van dat hun of hen is. Veel taalgebruikers twijfelen dus bij het ontleden van zinsdelen waarin hun of hen voorkomen. Tot een duidelijk advies komt taaladvies.net niet, maar uit wat ik kan opmaken uit dat advies, keurt taaladvies.net voorbeeldzin Hij beloofde hen het boek mee te nemen niet per se af. Voor mijn betoog doet dat er niet toe. Wat ik met mijn voorbeeldzinnen probeer aan te tonen is dat de grammaticaliteit van veel Nederlandse taaluitingen niet eenduidig, door iedereen hetzelfde wordt beoordeeld. Daarom moet de grammaticaliteit van taaluitingen van eindexamenkandidaten bij het CE Nederlands van havo en vwo worden afgeschaft. Dit meldt taaladvies.net over hen en hun:
Hen / hun (algemeen)
Taaladvies.net
De klassieke schoolregel, die teruggaat op een zeventiende-eeuws voorstel, maakt voor het gebruik van hen en hun een kunstmatig onderscheid naargelang van de grammaticale functie. Die regel schrijft het volgende voor:
A. Gebruik hen in de functie van lijdend voorwerp of oorzakelijk voorwerp, respectievelijk bijvoorbeeld:
(1) (Waar Gerard en Jan zijn?) Ik heb hen daarnet in de tuin zien lopen.
(2) Wat zijn die leerlingen toch vervelend!) We zijn hen liever kwijt dan rijk.
B. Gebruik hun in de functie van meewerkend of belanghebbend voorwerp (zonder voorzetsel) of ondervindend voorwerp, respectievelijk bijvoorbeeld:
(3a) We hebben het hun verteld.
(4a) Zal ik hun een goed glas wijn inschenken?
(5) Het verbaasde hun niets.
C. Gebruik altijd hen na een voorzetsel, ongeacht de functie van het zinsdeel, bijvoorbeeld:
3b) We hebben het aan hen verteld.
(4b) Zal ik voor hen een goed glas wijn inschenken?
(6) We gingen naast hen zitten.
In de praktijk worden beide vormen echter heel vaak zonder onderscheid door elkaar gebruikt. Ook in de geschreven taal, waar deze regel in de eerste plaats voor bedoeld is, wordt het onderscheid zelden consequent toegepast. Dat komt vermoedelijk mede doordat er in heel wat gevallen onduidelijkheid bestaat over de functie van het zinsdeel in kwestie. Volgens de regel hoort onder meer in de volgende gevallen hun gebruikt te worden: het zal hun berouwen, het bevalt hun niet, het ontgaat hun, het was hun al opgevallen, ik ben hun daar zeer dankbaar/erkentelijk voor, het lukte hun niet, het valt hun zwaar, er is hun veel aan gelegen, het werk werd hun uit handen genomen, het zweet brak hun uit, dat gaat hun niets aan, hun zal zoiets niet gauw gebeuren/overkomen, dat komt hun goed uit/van pas, het komt hun toe.
Er is een toenemende tendens bespeurbaar om hen ook te gebruiken in gevallen waar strikt genomen hun gebruikt zou moeten worden. Aangezien hen bovendien doorgaans stilistisch hoger gewaardeerd wordt dan hun, kan men in geval van twijfel over de precieze vorm het best hen gebruiken. Als alternatief voor de lastige keuze kan het gebruik van ze dienen, maar het nadeel daarvan is dat deze vorm soms als te informeel ervaren wordt en daarom door sommigen minder geschikt geacht wordt voor geschreven taal.”
7.9 Voorbeeldzin 9: De kat is op pad geweest; ze heeft twee muizen en een vogeltje gevangen.
Nederlandse zelfstandige naamwoorden hebben een geslacht. De-woorden zijn mannelijk of vrouwelijk en het-woorden zijn onzijdig. In zuidelijke dialecten, bijv. in het Maastrichts of in andere Limburgse dialecten, voelen dialectsprekers vaak aan of een de-woord mannelijk of vrouwelijk is. Maar dat gevoel is wel aan het verminderen. Bij de ontwikkeling van één standaardtaal Nederlands werd door taalkundigen van rond 1600 het geslacht van woorden vastgelegd (want de zelfstandige naamwoorden van die nieuwe taal moesten natuurlijk wel, heel renaissancistisch, net als het Latijn drie geslachten hebben). Bij het bepalen van de geslachten gingen die taalkundigen vreemd genoeg niet uit van zuidelijke dialecten. Ze maakten lange woordenlijsten en noteerden volgens een vage systematiek bij elk zelfstandig naamwoord het geslacht. (Zie hierover o.a. mijn interview van prof. Nicoline van der Sijs, in Taalschrift van september 2004.)
De meeste Nederlanders hebben geen gevoel voor het geslacht van de-woorden. In het Groene Boekje wordt bij veel zelfstandige naamwoorden het geslacht vermeld. Maar bij veel zelfstandige naamwoorden ontbreekt de geslachtsvermelding in het Groene Boekje. Die woorden kunnen zowel mannelijk of vrouwelijk zijn. Kat is zo’n woord dat zowel mannelijk en vrouwelijk kan zijn. In het Groene Boekje wordt geen geslacht bij dat woord vermeld. Een noordelijke Nederlander zal daar misschien van staan te kijken. Die zal er vaak heilig van overtuigd zijn dat een kat mannelijk is en dat kat een afgekorte versie is van het evident mannelijke woord kater. Dat hoeft die Hollander echt niet in het Groene Boekje op te zoeken (denkt hij). Maar een zuidelijke Nederlander zal een kat vaak vrouwelijk vinden en geen problemen hebben met het vrouwelijke verwijswoord ze in de voorbeeldzin.
De kans bestaat dat een docent Nederlands uit het noorden van Nederland een vrouwelijk verwijswoord (zij of ze) naar een geslachtsloos zelfstandig naamwoord als kat zal afkeuren, terwijl een docent uit het zuiden van Nederland dat verwijswoord zal goedkeuren. Natuurlijk is het niet wenselijk dat docenten mannelijke en vrouwelijke verwijswoorden naar zelfstandige naamwoorden verschillend beoordelen.
Wie meer wil weten over de geslachten van de-woorden en verwijzingsproblemen met voornaamwoorden van de derde persoon enkelvoud, kan terecht bij:
• De oude e-ANS en/of (sinds 20 april 2021) de vernieuwde e-ANS van het INT;
• Taaladvies.net.
7.10 Voorbeeldzin 10: Voetbalkenners beweren dat als de KNVB het profvoetbal niet anders opzet, Nederland nooit meer internationaal zal meetellen.
Deze voorbeeldzin wordt in Nieuw Nederlands als fout of niet-grammaticaal bestempeld. Daar ben ik het niet mee eens. (Hoe de deskundigen van e-ANS of taaladvies.net hierover denken, heb ik niet kunnen achterhalen.) Toegegeven, de zin is misschien niet zo overzichtelijk. En inderdaad, de zin loopt beter en is beter te volgen als die als-bijzin achteraan in de zin wordt geplaatst. Maar om nu te zeggen dat de zin, of die dat/als-constructie, haast per definitie fout is, gaat mij te ver. Je kunt de voorbeeldzin verbeteren; maar fout is hij niet, naar mijn mening. Lees wat Nieuw Nederlands erover te melden heeft:
Als je een bijzin van voorwaarde of tijd midden in een zin plaatst, ontstaat er een dat/als-constructie. Dat is fout. De dat/als-constructie herken je aan woordgroepen als (om)dat als, (om)dat wanneer, (om)dat indien en soms zodat als/wanneer/indien ergens midden in de zin.
Nieuw Nederlands, 4-5-6 vwo, 6e editie, blz. 237
Je verbetert de dat/als-constructie door de bijzin die met als begint, achteraan in de zin te plaatsen.
(…)
Onjuist: Voetbalkenners beweren dat (bijzin van voorwaarde als de KNVB het profvoetbal niet anders opzet), Nederland nooit meer internationaal zal meetellen
Juist: Voetbalkenners beweren dat Nederland nooit meer internationaal zal meetellen, (bijzin van voorwaarde als de KNVB het profvoetbal niet anders opzet).”
7.11 Voorbeeldzin 11: Een aantal mensen zijn de coronamaatregelen zat.
Hoe analyseren velen deze voorbeeldzin? Een aantal mensen is één zinsdeel, het onderwerp. De kern van dit zinsdeel is aantal en dat bepaalt het getal van het hele zinsdeel; mensen is een bijvoeglijke nabepaling bij de kern aantal. De kern aantal is een enkelvoudig en daarom is het zinsdeel, het onderwerp, enkelvoudig. Bij een enkelvoudig onderwerp hoort niet de meervoudige persoonsvorm zijn maar de enkelvoudige persoonsvorm is. Hoera, we hebben weer een fout ontdekt, jubelen ze. In de voorbeeldzin moet volgens deze analyse zijn worden vervangen door is.
Die analyse kan ik goed volgen. Maar ik denk ook meteen: in een aantal mensen kun je toch ook een aantal ook zien als een soort telwoord, in de betekenis van enkele? Dan zou je een aantal mensen toch kunnen aanvoelen als enkele mensen. En dan zou het een onderwerp zijn waarbij een meervoudige persoonsvorm zijn toch correct is. Zo denk ik er ook over. Voor beide analyses valt wat te zeggen.
Nieuw Nederlands zegt hierover (in een vergelijkbaar geval):
Als bij een enkelvoudig onderwerp een meervoudige persoonsvorm staat of bij een meervoudig onderwerp een enkelvoudige persoonsvorm, is er sprake van incongruentie. In de volgende situaties kan gemakkelijk incongruentie ontstaan:
Nieuw Nederlands, 4-5-6 vwo, 6e editie, blz. 235
• een meervoudig onderwerp wordt voor enkelvoudig aangezien (…)
• een onderwerp met een enkelvoudige kern wordt gevolgd door een meervoudige bijvoeglijke nabepaling:
Onjuist: Bijna 60 procent (kern) van de burgers (bepaling) zijn ontevreden over de politici.
Juist: Bijna 60 procent (kern) van de burgers (bepaling) is ontevreden over de politici. (…)
• een meewerkend voorwerp wordt ten onrechte voor het onderwerp aangezien. (…)”
Maar Taaladvies.net stelt dat een aantal mensen is en een aantal mensen zijn beide correct zijn:
Aantal (een – mensen was / waren)
Taaladvies.net:
Vraag
Wat is correct: een aantal mensen waren te laat of een aantal mensen was te laat?
Antwoord
Zowel een aantal mensen waren te laat als een aantal mensen was te laat is correct.
Toelichting
Een aantal mensen is het onderwerp van de zin. Bij woordgroepen bestaande uit een aantal + een meervoudige zelfstandignaamwoordgroep kan de persoonsvorm dan meestal zowel in het enkelvoud als het meervoud staan. Soms ligt een enkelvoud of een meervoud meer voor de hand door de context.
In bijvoorbeeld zin (1a) en (1b) is een aantal ouderen het onderwerp van de zin. Een aantal kan als de kern van de woordgroep worden beschouwd, en daar hoort een persoonsvorm in het enkelvoud bij: een aantal ouderen was aanwezig. Maar ook ouderen kan als de kern van de woordgroep worden beschouwd, en daar hoort een persoonsvorm in het meervoud bij: een aantal ouderen waren aanwezig. Een aantal gedraagt zich dan als een telwoord met als betekenis ‘enkele’. In Nederland wordt na een woordgroep met een aantal vaker een enkelvoudige persoonsvorm gebruikt dan in België.
(1a) Een aantal ouderen was op de herdenking aanwezig.
(1b) Een aantal ouderen waren op de herdenking aanwezig. (…)”
Uit dit advies van taaladvies.net kunnen we ook afleiden dat een zin als Een aantal medewerkers dat ik ken, werd op staande voet ontslagen en de alternatieve zin Een aantal medewerkers die ik ken, werden op staande voet ontslagen door taaladvies.net beide als correct zullen worden bestempeld. En dat klopt (zie: https://taaladvies.net/taal/advies/vraag/1330).
7.12 Voorbeeldzin 12: De treinen hadden vertraging omdat ze werden omgeleid.
Nieuw Nederlands suggereert dat de signaalwoorden ‘omdat’ en ‘daardoor’ strikt gescheiden moeten worden gebruikt: ‘omdat’ gebruik je volgens Nieuw Nederlands alleen bij een reden of redengevend argument en ‘daardoor’ alleen bij een oorzaak of oorzakelijk verband. Die arme leerlingen gebruiken ‘omdat’ en ‘doordat’ vaak door elkaar heen. En nu leren ze via Nieuw Nederlands in een keer dat dat niet mag. Verbijsterd maar ook bewonderend kijken ze me aan, omdat ze vaak geen betekenisverschil voelen tussen ‘omdat’ en ‘doordat’, of tussen ‘daarom’ en ‘daardoor’, enzovoorts. Ze denken, ten onrechte, dat ik als hun docent Nederlands dat betekenisverschil wel altijd proef. Dit zegt Nieuw Nederlands erover:
(Verbanden in teksten en bijbehorende signaalwoorden; BS):
Nieuw Nederlands, 4-5-6 vwo, 6e editie, blz. 26
Oorzakelijk (oorzaak-gevolg): doordat, daardoor, als gevolg van, het gevolg is, het komt door, waardoor, zodat
Reden(gevend): daarom, omdat, derhalve, dus, want, immers, dat blijkt uit, namelijk, aangezien, de reden hiervoor is …., : (dubbele punt)”
Je hoort of leest wel eens dat bij een reden een menselijke wil is betrokken; bij een oorzaak zou geen menselijke wil betrokken. Die uitleg is mij te onduidelijk. Wordt in voorbeeldzin 12 de vertraging veroorzaakt door het omleiden van de treinen? Dan zou volgens Nieuw Nederlands de voorbeeldzin fout zijn: omdat zou dan door het oorzakelijke doordat moeten worden vervangen. Als de vertraging door menselijk handelen wordt veroorzaakt, is er sprake van een menselijke wil ofwel reden. Bij een reden hoort volgens Nieuw Nederlands het signaalwoord omdat. Dan zou de voorbeeldzin volgens Nieuw Nederlands goed zijn. Volgens mij is in de voorbeeldzin sprake van een oorzaak. Dan zou volgens de richtlijnen van Nieuw Nederlands de voorbeeldzin dus fout zijn.
Maar die zin is niet fout. Taaladvies.net stelt althans dat een woord als omdat altijd kan worden gebruikt bij het aanduiden van een reden (zoals Nieuw Nederlands lijkt te beweren), maar soms ook bij het aanduiden van een oorzaak (wat Nieuw Nederlands lijkt af te keuren). Het betekenisverschil en gebruik van de signaalwoorden omdat en doordat is dus minder hard dan Nieuw Nederlands suggereert.
Taaladvies.net zegt over deze omdat–doordat-kwestie (ook te betitelen als de want–doordat-kwestie, etc.):
Omdat / doordat
Taaladvies.net
Vraag
Zijn omdat en doordat synoniemen?
Antwoord
Deels wel. Omdat en doordat kunnen allebei gebruikt worden om een oorzaak aan te geven. Omdat kan daarnaast ook een reden aangeven.
Toelichting
Vroeger werd er een streng onderscheid gemaakt tussen omdat (alleen redengevend; menselijke wil/motivatie speelt een rol) en doordat (alleen oorzaakaanduidend; menselijke wil/motivatie speelt geen rol). In het hedendaagse taalgebruik wordt dat onderscheid niet meer zo scherp gemaakt: omdat kan nu ook een oorzaak aangeven.
(1) Het feest kon niet doorgaan omdat/doordat de kok ziek was geworden. (oorzaak)
(2) De treinen hadden vertraging omdat/doordat ze werden omgeleid. (oorzaak) Als er duidelijk sprake is van een reden, is alleen omdat juist.
(3) Ik waarschuw je van tevoren, omdat ik wil voorkomen dat je in de problemen komt. (reden)
(4) De vandaal zei dat hij het bushokje had vernield omdat hij daar gewoon zin in had. (reden)
Als er sprake is van een oorzaak waar de menselijke wil of de mogelijkheid van menselijke invloed totaal afwezig is (vaak bij weer- en natuurkundige verschijnselen), is zowel doordat (zin (5a) en (6a)) als omdat mogelijk. Doordat beklemtoont de onontkoombaarheid van het beschreven oorzakelijk verband. Met omdat plaatst de spreker zichzelf meer op de voorgrond als subjectieve beschrijver/interpreteerder van de feiten. Tegen omdat (zin (5b) en (6b)) hoeft geen bezwaar te worden gemaakt.
(5a) Doordat de zon meteen weer fel begon te schijnen, droogden de straten snel op. (oorzaak)
(5b) Omdat de zon meteen weer fel begon te schijnen, droogden de straten snel op. (oorzaak)
(6a) Doordat een veertje tóch gewicht heeft, dwarrelt het uiteindelijk altijd naar beneden. (oorzaak)
(6b) Omdat een veertje tóch gewicht heeft, dwarrelt het uiteindelijk altijd naar beneden. (oorzaak)”
7.13 Voorbeeldzin 13: Zowel Jan als Geert komen naar het feest.
Als je op een druk feest, lang geleden voor de corona-uitbraak, deze voorbeeldzin hardop uitsprak, stapte er altijd wel iemand geïrriteerd op je af. Die zou zeggen dat die zin een voorbeeld van taalverloedering is. Volgens deze persoon hoort iedereen toch te weten dat de regel is dat het onderwerp (met nevenschikking van twee enkelvoudige begrippen) zowel Jan als Geert altijd enkelvoudig is. Als je dan aan die persoon vroeg in welke (wetenschappelijke) bron die regel te vinden is, bleef die persoon het antwoord natuurlijk schuldig. Immers, de absolute, door iedereen gerespecteerde, taalscheidsrechter, die altijd en precies weet of een taaluiting grammaticaal is, bestaat niet.
Taaladvies.net stelt dat een meervoudige persoonsvorm komen ook mogelijk is:
Zowel de politie als de brandweer zijn / is ter plaatse
Taaladvies.net
Vraag
Wat is correct: wel de politie als de brandweer zijn ter plaatse of Zowel de politie als de brandweer is ter plaatse?
Antwoord
Een enkelvoudige en een meervoudige persoonsvorm zijn allebei correct in deze zin: Zowel de politie als de brandweer is ter plaatse of Zowel de politie als de brandweer zijn ter plaatse.
Toelichting
Als het onderwerp van een zin een nevenschikking is van twee enkelvoudige leden die door zowel … als verbonden zijn, staat de persoonsvorm volgens de traditionele grammaticaregels in het enkelvoud.
(1a) Zowel Jan als Geert komt naar het feest.
(2a) Zowel de slaapkamer als de woonkamer moet behangen worden.
(3a) Zowel de minister als zijn kabinet is op de hoogte.
(4a) Zowel de politie als de brandweer staat klaar.
In de praktijk wordt bij zulke onderwerpen ook vaak een meervoudige persoonsvorm gebruikt. Zeker als een van de leden een instantie, een organisatie en dergelijke aanduidt, die per definitie uit meerdere personen bestaat, wordt het onderwerp vaak als een meervoud aangevoeld. Het gebruik van een meervoudige persoonsvorm is ook correct.
(1b) Zowel Jan als Geert komen naar het feest.
(2b) Zowel de slaapkamer als de woonkamer moeten behangen worden.
(3b) Zowel de minister als zijn kabinet zijn op de hoogte.
(4b) Zowel de politie als de brandweer staan klaar.
(5) Zowel de president als de FBI moesten op hun tellen passen.
Als minstens een van de delen van het onderwerp meervoud is, is alleen het meervoud correct, ongeacht de volgorde.
(6) Zowel Jan als zijn broers komen naar het feest.
(7) Zowel de slaapkamers als de hobbyruimtes moeten behangen worden.”
Wat heeft de e-ANS over deze kwestie te melden? De e-ANS deelt mee dat soms bij zowel … als een enkelvoudige en meervoudige persoonsvorm mogelijk zijn:
25.11.2.2.4 Congruentie onderwerp – persoonsvorm
De oude e-ANS en/of (sinds 20 april 2020) de vernieuwde e-ANS van het INT
Onderwerpsnevenschikkingen met zowel-als die enkelvoudige leden hebben, kunnen altijd met een enkelvoudige persoonsvorm verbonden worden. Als in een overeenkomstige conjunctie met en het meervoud verplicht of mogelijk is (zie (25.1.2.1.3, regel 2) en (regel 3)), is er keuze tussen enkel- en meervoud. In het taalgebruik bestaat in die gevallen een duidelijke voorkeur voor het meervoud, vooral als de nevenschikking meer dan twee leden heeft.
Vergelijk:
1a Er is goud en zilver gevonden.
b Er is zowel goud als zilver gevonden.
2a Dit en dat moet in de auto.
b Dit zowel als dat moet in de auto.
3a Het een en het ander is onjuist.
b Zowel het een als het ander is onjuist.
4a De man en de vrouw waren op de hoogte.
b De man zowel als de vrouw waren/was op de hoogte.
5a Rijkdom, geluk en een lang leven waren zijn deel.
b Zowel rijkdom als geluk als een lang leven waren/was zijn deel.
6a Wijn uit Roemenië en wijn uit Bulgarije wordt/worden hier niet verkocht.
b Zowel wijn uit Roemenië als wijn uit Bulgarije worden/wordt hier niet verkocht.”
7.14 Voorbeeldzin 14: Voor je een huis gaat kopen, moet je eerst goed nadenken wat je wil.
Steeds vaker hoor je mensen zeggen Jij wil in plaats van Jij wilt. Taaladvies.net keurt zowel Jij wilt als Jij wil goed. Jij wil is volgens het door de Taalunie ondersteunde taaladvies.net informeler. Maar dat impliceert niet dat Jij wil onacceptabel is.
Je wil, zal, kan / je wilt, zult, kunt
Taaladvies.net
Vraag
Wat is juist: je wil, je zal en je kan of je wilt, je zult en je kunt?
Antwoord
Zowel je wil, je zal en je kan als je wilt, je zult en je kunt zijn correct. Je wil, je zal en je kan worden in Nederland als informeler beschouwd.
Toelichting
Bij de persoonlijke voornaamwoorden van de tweede persoon enkelvoud (je en jij) wordt in het hele taalgebied wilt, zult en kunt gebruikt, en wil, zul en kun bij inversie.
(1a) Voor je een huis gaat kopen, moet je eerst goed nadenken wat je wilt.
(2a) Carla, je zult toch wat voorzichtiger moeten zijn.
(3a) Kun je maandag op de kinderen passen?
Daarnaast zijn ook de vormen correct die normaal gebruikt worden voor de eerste persoon enkelvoud (ik) en derde persoon enkelvoud (hij/zij/het): wil, zal, kan. In Nederland worden deze vormen als informeler beschouwd.
(1b) Voor je een huis gaat kopen, moet je eerst goed nadenken wat je wil.
(2b) Carla, je zal toch wat voorzichtiger moeten zijn.
(3b) Kan je maandag op de kinderen passen?
Als je de betekenis van ‘men’ heeft, speelt dat stijlverschil een minder grote rol.
(4a) Je kan tegenwoordig ook nergens komen of mensen zitten op hun telefoon te kijken.
(4b) Je kunt tegenwoordig ook nergens komen of mensen zitten op hun telefoon te kijken.
Ook volgens de e-ANS wordt in Nederland je wil als informeel beschouwd; in België wordt je wil als normaal taalgebruik gezien:
2.3.6.4 Willen
De oude e-ANS (klik op het sterretje!) en/of (sinds 20 april 2021) de vernieuwde e-ANS van het INT
(…) (2e persoon enkelvoud; BS) je wil (…)
Geldt in Nederland doorgaans als informeel. Als je de algemeen verwijzende betekenis ‘men’ heeft, komt je wil ook in de standaardtaal voor. In België daarentegen wordt de combinatie je wil, die vooral in gesproken taal voorkomt, niet als informeel taalgebruik beschouwd.”
Slotwoord
Alle veertien voorbeeldzinnen mogen volgens de grammaticale bronnen met autoriteit (vooral: taaladvies.net, e-ANS) worden goedgekeurd! Of misschien kan ik het beter zó formuleren: geen van de voorbeeldzinnen hoeft volgens die bronnen als ongrammaticaal keihard te worden afgekeurd.
Zelf keek ik het meest op van voorbeeldzin 6. U zult mij echt nooit alles dat horen zeggen of zien schrijven. Maar alles dat (in plaats van alles wat) is dus wel toegestaan volgens taaladvies.net. Volgens de schoolboekregels van Nieuw Nederlands en andere schoolboeken is alles dat absoluut fout. Docenten hanteren vaak onbewust bij de beoordeling van de grammaticaliteit van het CE-werk dat soort schoolboekregels. Ik ben daar dus ook op te betrappen! Het is niet ondenkbaar dat een eerste en tweede corrector vergelijkbare gezamenlijke grammaticale beoordelingsfouten maken. Ook is het mij duidelijk geworden dat het een illusie is dat alle docenten Nederlands op precies dezelfde, consequente wijze taaluitingen grammaticaal beoordelen. Normaliter heeft de gemiddelde docent voldoende taalgevoel om zijn of haar leerlingen de conventies goed aan te leren en te beoordelen of zij zich daar aan houden. Maar het wordt een probleem als het landelijk en centraal moet en alle leerlingen in heel Nederland erop beoordeeld moeten worden. Dan blijken taalgevoelens en grammaticaliteitsoordelen van docenten Nederlands (en andere taalgebruikers), verspreid over heel Nederland, soms (te) grote onderlinge verschillen te vertonen. Docenten die dat betwijfelen, adviseer ik om weer eens te gaan grasduinen in taaladvies.net en in de vernieuwde e-ANS. Ze zullen dan zien dat in beide grammaticale sites niet slechts veertien, maar honderden voorbeelden te vinden zijn van zinnen of taaluitingen die op het eerste gezicht ongrammaticaal lijken, maar die bij nadere beschouwing grammaticaal toch wel door de beugel kunnen.
Taaladvies.net en de e-ANS zijn niet voor niets descriptief (en niet prescriptief). De taalspecialisten van die sites (en de Nederlandse Taalunie die hun werk ondersteunt) weten namelijk maar al te goed dat het vaak gewoon niet mogelijk is om grammaticale oordelen te vellen over taaluitingen die geldig zijn voor ons hele taalgebied. We beschikken dus niet over een soort grammaticaal Groen Boekje het voor Nederlands, waarin alle grammaticale regels van welgevormde Nederlandse taaluitingen prescriptief zijn te vinden. Zonder zo’n prescriptieve grammaticale scheidsrechter, kunnen we nooit in alle gevallen met absolute zekerheid vaststellen of taaluitingen grammaticaal correct zijn! En die absolute zekerheid is toch nodig bij het beoordelen van de grammaticaliteit van de examenwerken Nederlands bij havo en vwo.
Het is, kortom, niet goed mogelijk voor docenten Nederlands om op precies dezelfde wijze de grammaticaliteit van zinnen of taaluitingen in de CE-werken van havo- en vwo-eindexamenkandidaten te beoordelen. Dat kan en mag niet de bedoeling zijn. Als je iets (in ons geval: grammaticaliteit) niet goed en betrouwbaar, volgens duidelijke richtlijnen, kunt toetsen, toets dan niet! We moeten niet willen dat in centrale examens Nederlands vakelementen als grammatica door docenten verschillend worden getoetst. Dan is de toetsing niet valide! Daarom moet de beoordeling van de grammatica bij de examens Nederlands per direct worden afgeschaft! (Toevoeging van BS op 3 mei 2021: Als ik als examenkandidaat zou zakken op 0,1 of 0,2 punt aftrek vanwege één of meer grammaticale fouten bij het CE Nederlands, zou ik misschien wel, na wat juridisch advies te hebben ingewonnen, naar de rechter stappen om die puntenaftrek ongeldig te laten verklaren, omdat de beoordeling op grammaticale fouten niet goed mogelijk is én omdat die beoordeling niet in het centraal examen thuishoort.)
Herma van den Brand zegt
Dank je wel voor dit indrukwekkend monnikenwerk, Ben! Dit scheelt me straks heel wat discussie met eerste en tweede correctoren. Daar hoef ik dan niet meer aan te beginnen; ik stuur ze meteen de link van dit artikel toe.
Grappig om te vermelden: toen ik gisteren je voorbeeldzinnen beoordeelde, zag ik bij zin 9 en 14 andere vermeende fouten dan jij nu aankaart. Bij zin 9 dacht ik dat het om een vrouwelijke kat ging. Ik ging ervan uit dat de punt-komma hier de boosdoener zou zijn. Dat ‘je wil’ in zin 14 minder formeel zou zijn, verbaast me. Ik leer mijn leerlingen dat beide mogen (je wil/wilt), maar adviseer ze om ‘wilt’ nooit te gebruiken, omdat het gevaar groot is dat ze anders denken dat ‘hij/zij wilt’ ook acceptabel is en daar gruwel ik -eerlijk gezegd- nog van. Ik zag een andere flauwe fout in zin 14: een dubbelop, nl. ‘voor’ en ‘eerst’!
Dat brengt me bij een ander punt, namelijk dat we altijd over taalfouten heen zullen lezen, zelfs als er twee correctoren naar kijken. En wat te denken van wel of niet aaneenschrijven van woorden in samenstellingen? Dat vind ik zelf de lastigste spelling(s)kwestie en leerlingen al helemaal met hun kennis van het Engels, waarin alles los geschreven wordt.
Anneke Neijt zegt
Over de spelling van spaties – inderdaad, het lukt mij ook niet, hoezeer ik ook probeer, hoeveel ik ook lees en schrijf, om ervanuit, vantevoren, enz. zelf goed te doen. Daar heb ik de rode golfjes van de tekstverwerker voor nodig.
Wat wel lukt (en wat nuttig is om in de klas te behandelen) is het verschil tussen samenstellingen en woordgroepen (losgeld betekent wat anders dan los geld). Samenstellingen van een zelfstandig naamwoord schrijf je altijd aaneen, de klemtoon ligt op het eerste deel. In dit opzicht is de Nederlandse spelling beter dan de Engelse, want fijn dat die dubbelzinnigheden vermeden kunnen worden. Mag ook wel eens gezegd worden, nietwaar?
Jeroen Steenbakkers zegt
Indrukwekkend uitzoekwerk Ben. Je geeft een aantal duidelijke voorbeelden. ‘Nieuw Nederlands’ (en ‘Op Niveau’) presenteren in de hoofdstukken ‘correct formuleren’ strikt logische normen. Die normen wijken verrassend vaak af van de taalnormen die gezaghebbende taaladviesboeken en -sites presenteren. Dat leidt inderdaad tot problemen bij het corrigeren van leerlingteksten. Het leidt bovendien tot verwarring bij onze leerlingen, want zij mogen bepaalde formuleringen niet gebruiken, terwijl zij die wel aantreffen in kwaliteitsteksten. In mijn promotie-onderzoek houd ik me bezig met dit probleem (en met de oplossing ervan). Je stelt terecht dat verschillende normen leiden tot verschillende oordelen. Die verschillen zijn significant. We hebben hier onderzoek naar gedaan. Onze bevindingen zijn vorige week gepubliceerd in Pedagogische Studiën: ‘Formuleerproblemen in leerlingenwerk en schoolboeken Nederlands: een onderzoek naar de aansluiting tussen de leerstof en de formuleerproblemen van leerlingen’. Het artikel is te downloaden op de site van Pedagogische Studiën. In het artikel vind je nog meer voorbeelden van verschillen tussen schoolboeknormen en normen die we hebben afgeleid uit taalwetenschappelijke en taaladviesliteratuur.
Ben Salemans zegt
Beste Jeroen (Steenbakkers),
Bedankt voor je reactie, waarin je me o.a. attendeert op het recente artikel `Formuleerproblemen in leerlingenwerk en schoolboeken Nederlands: een onderzoek naar de aansluiting tussen de leerstof en de formuleerproblemen van leerlingen´. Dit boeiende artikel werd geschreven door jou, N. Stukker en K. de Glopper en het verscheen in Pedagogische Studiën (jaargang 98, 2021, nummer 1, blz. 27-45). Het is fijn dat het artikel is te downloaden in pdf-formaat via de site van Pedagogische Studiën: https://www.pedagogischestudien.nl/search?identifier=721598. Ik kende het artikel niet. Het verscheen, zoals je zegt, vorige week. Het bestond dus jammer genoeg nog niet toen ik begon met schrijven van de twee Neerlandistiek-artikelen over de beoordeling van grammatica(liteit).
Ik vind het heel prettig om te lezen dat mijn bevindingen nauw aansluiten op jullie bevindingen (die zijn verkregen na degelijk, verantwoord wetenschappelijk onderzoek; dat kun je van mijn onderzoek niet echt zeggen; ik observeer alleen maar). In het abstract schrijven jullie o.a.: “Schoolboeknormen verschillen van de normen uit de taalwetenschappelijke literatuur en taaladviesboeken; de toepassing van schoolboeknormen levert aanzienlijk meer foutidentificaties op.” Daarnaast schrijf je in bovenstaande reactie op mijn artikel: “Je stelt terecht dat verschillende normen leiden tot verschillende oordelen. Die verschillen zijn significant. We hebben hier onderzoek naar gedaan. Onze bevindingen zijn vorige week gepubliceerd in Pedagogische Studiën (…)”
In mijn artikel laat ik zien dat schoolboeknormen over grammaticaliteit en formuleren enkele keren botsen met de normen daarover in ‘vakliteratuur’ (als ik ‘taalwetenschappelijke literatuur en taaladviesboeken’, plus natuurlijk taaladvies-sites, zo mag samenvatten). Jullie hebben nu wetenschappelijk vastgesteld dat de normen over correct formuleren in schoolboeken significant verschillen van de normen in de vakliteratuur. Uit jullie wetenschappelijk onderzoek blijkt dat dat een formuleertoets die wordt beoordeeld met schoolboeknormen significant anders wordt beoordeeld dan wanneer bij die toets vakliteratuurnormen worden gehanteerd.
Bij de CE’s Nederlands van havo en vwo wordt niet duidelijk gemaakt met welke normen de grammaticaliteit van examenwerk moet worden beoordeeld. Dus hanteren veel docenten hun eigen normen: die baseren ze deels of helemaal op schoolboeken, deels of helemaal op vakliteratuur, deels of helemaal op eigen intuïties. Door die wirwar aan persoonlijke normen – veroorzaakt door het ontbreken van één duidelijke grammaticale normenset – wordt de grammaticaliteit van de examenwerken Nederlands significant verschillend beoordeeld. Dat is nu wetenschappelijk vastgesteld. Toch?
Ik zou het heel mooi vinden, Jeroen, als je hierover een kort artikel zou willen schrijven. Misschien wel voor Neerlandistiek? Ik denk namelijk dat o.a. examinatoren en het CvTE wel mogen weten dat het wetenschappelijk aantoonbaar is dat de beoordelingen op grammaticaliteit en/of formuleerfouten door examinatoren bij de CE’s Nederlands onderling significant zullen verschillen bij gebrek aan duidelijke beoordelingsnormen. Dat moeten we niet willen.
Groet van Ben (Salemans)
Jeroen Steenbakkers zegt
Beste Ben,
Zojuist is mijn vakantie begonnen en dus reageer ik voor nu even kort. Het lijkt erop dat we vanuit dezelfde betrokkenheid als docent Nederlands deze kwestie zijn gaan uitzoeken. Ik ervaar het als gunstig en opluchtend dat jij dat ook bent gaan doen: blijkbaar zijn er meer meer docenten die deze normverwarring een probleem vinden voor henzelf en voor leerlingen. Dat artikel komt er!
Ge Verstegen zegt
Een groot compliment is op zijn plaats voor Ben Salemans. Op overtuigende wijze laat hij de inconsistentie van de examenvoorschriften Nederlands zien op het aspect taalaftrek.
Toch moeten we niet al te overijverig het kind met het badwater weggooien zoals o.a. Bonset lijkt te willen doen.
1. Toetsing van het domein leesvaardigheid sluit m.i. niet uit dat tegelijkertijd een beroep gedaan mag, zelfs moet, worden op vaardigheden van de leerling uit andere domeinen van het vak. Ik denk hierbij met name aan het helder, zakelijk en zelfs correct onder woorden brengen van een antwoord. Als de toetsing van het vak Nederlands leesvaardigheid een voorbeeld gaat nemen aan de toetsing van leesvaardigheid bij de Moderne Vreemde Talen lijkt me dat tot een ernstige, inhoudelijke aderlating leiden (een overgroot deel van de vragen daar is multiple choice, de rest kan met een tot twee woorden beantwoord worden).
2. Daarnaast blijft het probleem bestaan hoe de toetsing van correct taalgebruik in het domein Schrijfvaardigheid moet plaats vinden. Nu hangt van de afzonderlijke school, zelfs van de afzonderlijke docent af aan welke norm een formulering moet/mag voldoen.
In mijn werkzame leven loste ik het probleem soms op door leerlingen zoveel mogelijk te laten zien dat de ene toetssituatie (in een CE-setting) soms tot een andere normering leidt, dan een andere toetssituatie (in een SE-setting). Wel eerlijk misschien, maar ook verwarrend voor de leerling.