Het fascinerendst van de wetenschap zijn toch eigenlijk de puzzels. Zelfs betrekkelijk eenvoudige zaken worden niet begrepen. Waarom zeg je in de volgende zinnen in het Nederlands niet zichzelf maar zich?
- Ze keek voor zich.
- Ze zag een slang naast zich.
- Ze hoorde iemand achter zich.
Hans Broekhuis bespreekt de zinnen in een uitgebreid nieuw artikel dat hij wijdde aan het wonderlijke Nederlandse zich. Waarom we soms zich gebruiken (‘ze verveelde zich’) en soms zichzelf (‘ze beschreef zichzelf’) is op zich al een wonderlijk fenomeen, waarschijnlijk de meeste talen ter wereld hebben dat onderscheid niet, en Broekhuis is niet de eerste auteur die probeert orde aan te brengen in de wonderlijke wirwar. Hij slaagt daar wonderwel in, lees het artikel vooral.
Hij kan bovendien verklaren waarom zich gebruikt moet worden als de voorzetselgroep verplicht is (ze legt het boek naast zich, je kunt niet zeggen ze legt het boek), maar dit soort bijwoordelijke uitdrukkingen waarin het niet verplicht is – ze keek, ze zag een slang, ze hoorde iemand zijn goede zinnen – blijven een raadsel. Het gaat om uitdrukkingen met alleen een van de voorzetsels voor, naast, achter die een locatie uitdrukken en een bepaalde groep werkwoorden die zintuiglijke indrukken beschrijven (kijken, zien, horen). Zichzelf kun je niet op die manier gebruiken (ze keek voor zichzelf, ze zag een slang naast zichzelf, ze hoorde iemand achter zichzelf zijn slechte zinnen of hebben een andere betekenis).
Als aan een van die voorwaarden niet is voldaan, hebben we juist de voorkeur voor zichzelf:
- Ander voorzetsel: Ze spreekt namens zichzelf [niet: namens zich], ze is heel aardig volgens zichzelf [niet: volgens zich]
- Ander werkwoord: Ze liep achter zichzelf aan [niet: achter zich aan], ze kocht een cadeautje voor zichzelf [niet” voor zich]
Waarom? Er is niemand die het weet. Ook Broekhuis niet, die oppert dat de eerstgenoemde drie zinnen hierboven misschien een soort idiomatische uitdrukkingen zijn – maar dat verklaart niet waarom die idiomen dan precies deze werkwoorden en deze voorzetsels bevatten. Dat weet Broekhuis zelf ook wel, hij zegt dat hij dit ook maar ‘voorlopig’ oppert. Hij weet het dus niet. En als hij het niet weet, weet niemand het.
Auke Leistra zegt
Het valt me op dat ‘zichzelf’ (onder invloed van het Engels?) aan een opmars bezig is: maar al te vaak lees ik ‘zichzelf’ waar eigenlijk ‘zich’ zou moeten staan.
Een zin als ‘Ze hoorde iemand achter zichzelf’ heeft niet alleen een andere betekenis dan ‘Ze hoorde iemand achter zich’, de rol van dat ‘zichzelf’ is ook minder talig, als het ware, het gaat meer om de persoon ‘zelf’: ze hoorde iemand achter zichzelf, niet achter iemand die drie stoelen verderop zat.
0gfhdeja zegt
Het is algemeen bekend dat het wederkerig vnw ZICH in het Nederlands van Duitse herkomst is. (CGN de Vooys: Duitse invloed op de Nederlandse woordvoorraad, Amsterdam, 1946) De alternatieven van voor de 16de eeuw vinden we nog in de dialecten. Voorbeelden: hij wast hem (ipv zich) hij wast hem zelve, hij wast zijn eigen (ipv zichzelf).