Die historie van Fortunatus borse in de bewerking van Bernard Fonteyn (1)
Door Ton Harmsen
In precies honderd dagen heeft Willem Kuiper ons in Neerlandistiek de vijftig hoofdstukken van Een nieuwe historie van Fortunatus borse, ende van sijnen wunsch-hoet laten lezen, naar de Antwerpse druk van 1610. Dat is nu de oudst bekende bron, ruim dertig jaar geleden door Paul Vriesema ontdekt, van het wonderbaarlijke verhaal over de Cyprioot aan wie Vrouwe Fortuna een onuitputtelijke geldbuidel schonk, en die daarna ook nog eens beschikte over een hoed die alle wensen vervulde, slinks door hem afgetroggeld van de sultan van Alexandrië. Dit sprookjesachtige volksboek inspireerde de Amsterdamse arts en toneelauteur Bernard Fonteyn in 1643 tot het schrijven van twee toneelstukken. Het volksboek biedt overigens stof voor wel tien spelen, want de twee van Fonteyn geven maar een klein deel van het rijke verhaal weer.
Wat zou J.A. Worp gelukkig geweest zijn met de vondst van Paul Vriesema en de publicatie van Willem Kuiper! Het volksboek van Fortunatus is namelijk populair tot halverwege de negentiende eeuw, maar toen Worp in 1884 zijn artikel over Bernard Fonteyn in Oud-Holland schreef kon hij maar één zeventiende-eeuwse druk vinden, van het allerlaatste jaar van die eeuw. Vergeefs zocht hij naar een oudere uitgave, die een bron zou kunnen zijn voor het toneelstuk van 1643. Met de inmiddels in de bibliotheek van de Maatschappij opgedoken druk van 1678 zou hij evenmin tevreden zijn geweest. Hij troostte zich met de observatie dat de vele herdrukken in de achttiende en negentiende eeuw geen grote wijzigingen vertoonden: het verhaal was goed en niemand wilde het verbeteren. Niemand? De negentiende eeuw offert wel aan de god van de Preutsheid: in 1610 trouwt Fortunatus met een 13-jarig meisje, dat op bevel van de koning halsoverkop met hem het huwelijksbed moet delen; in 1850 is zij een meisje van 16 en zijn haar ouders en haar zusters uitgenodigd voor het keurige bruiloftsfeest. Maar inderdaad, voor de grote lijnen was een herdruk genoeg om te zien wat Fonteyn met de stof gedaan heeft. Nu we over een uitgave beschikken die verscheen vóórdat Fonteyn zijn stukken schreef kunnen we onbekommerd de overeenkomsten en de verschillen proberen te duiden.
Renaissancetoneel
Het volksboek van de late middeleeuwen en het toneel van de renaissance, het zijn twee werelden. Met zijn keuze voor dit ongebreidelde verhaal stelt Fonteyn zich een onmogelijke opdracht. Hoe kan het toneel met zijn beperkingen de fantasie van de verhalenverteller weergeven? De lotgevallen van Fortunatus spelen zich af in heel Europa over een periode van ruim een halve eeuw. En de avonturen zijn zo verschillend dat episodes los van elkaar gelezen kunnen worden; als geheel is de stof van het volksboek voor een toneelvoorstelling werkelijk te veel. Hoe redt Bernard Fonteyn zich hier uit? Voor de eenheden van tijd en plaats met een kwinkslag: ‘Dat de reysen in verscheyde Rijcken in een oogenwenck geschieden, komt, alleen door de onuytsprekelijcke macht van de Wenshoed.’ [fol. A2v] Niet zo overtuigend, want Fortunatus krijgt de wenshoed pas als hij van Cyprus via Engeland naar Turkije is gereisd. Het verhaal loopt van de geboorte van Fortunatus tot de dood van diens zonen. Dat lost Fonteyn een klein beetje op door er twee toneelstukken van te maken: Fortunatus soonen, op en onder-gangh wordt een apart spel. Ook het tweede deel speelt zich af op ver uit elkaar gelegen plaatsen, en in tijden die jaren uit elkaar liggen. De beurs die eindeloos geld verschaft valt Fortunatus in het volksboek pas toe, bijna en passant, in hoofdstuk 13 (van de 50), bij Fonteyn meteen al in het tweede toneel. Bovendien krijgt hij de beurs op een heel andere manier.
Ontmoeting met Fortuna
In het volksboek kan het kort maar krachtig .Daar vertelt men fantastische verhalen, zonder zich te bekommeren over de psyche van de personages. Fortunatus verdwaalt in een eng bos en daar ziet hij een dame:
Sy seyde: Fortunate, en vreest niet! Ic ben Fortuna. Ende door influencie des hemels, der sterren ende planeten so zijn my verleent ses virtuyten die ic voorts verleenen mach een, twee of dry oft meer na gelegentheit vande uren daer in dat de planeten regeeren, te weten: wijsheydt, rijcdom, stercte, gesontheyt, schoonte ende lanc leven. Nu kiest een van sessen ende en bedenckt u niet langhe, want de ure om gheluck te gheven is na by ghepasseert! Daerom en versinde hy hem niet langhe ende seyde: So begeer ic rijckdom, dat ick altijt gelts genoech heb. Terstont nam sy een borse ende gafse Fortunato ende sey: Neemt dees borse, want so dicwils ghi u hant daer in steect, God geve in wat lande dat ghy zijt, so suldy altijt daer in vinden thien stucken gouts die int landt ganckbaer zijn ende cours hebben. Ende dese borse sal die viertuyt hebben uwen ende uwer kinderen leefdach lanc, Godt geve wie die heeft, gy oft ander lieden. Maer als ghy gestorven zijt dan niet meer. Daeromme so hebt dese borse lief ende weert ende draecht sorge! [fol. C3r-v]
Er is dan nog geen contact geweest tussen Fortuna en Fortunatus, dus een aanleiding om juist hem deze gunst aan te bieden heeft zij niet. Voor een volksboek is dit een bruikbaar motief, de toneeltraditie eist echter dat personages niet zo impulsief handelen, of althans: dat er een reden wordt gegeven voor hun handelwijze. Dus zoekt Fonteyn voor het toneel naar een motivering van haar gedrag. Wat in het volksboek een gril van Fortuna is (en als er iemand grillig is…) is bij hem haar vinnige reactie op vijf personages die een cabareteske bijrol spelen: zij hebben roemrijke posities bekleed en zijn daarna in schande en armoede vervallen. Zij zijn afgebeeld op de titelpagina van het spel. In de lijst van personages somt hij ze op in een vorm die aan de opsommingen van Rabelais doet denken:
Bellisarius, wel eer Overste der Romeynen, nu een blind bedelaer.
Dionysius, eertijds Coninck van Syracusen, nu een Schoolmeester.
Perseus, voor dees Coninck van Macedonien, nu een Smit.
Christophorus, voor heen Paus van Romen, nu een arme Munnick.
Suadocopus, eertijds Coninck van Moravien, nu in ballingh met drie Prinçen.
Een onverwacht kwintet! Als je een lijstje moet geven van vijf mensen uit de geschiedenis die hard door het lot getroffen zijn is dit niet het eerste wat je te binnen schiet. Anders dan de auteur van het volksboek mikt Fonteyn op een publiek dat genoegen schept in deze quiz. Deze vijf verschoppelingen komen bij Fortuna verhaal halen. Maar zij krijgen geen poot aan de grond: in hun geval heeft Fortuna niet willekeurig gehandeld, maar zij heeft hen met opzet van hun hoge positie gestoten omdat zij zich ergerde aan hun arrogantie en hun egoïsme:
Fortuna. Hoe meerder dat ghy tiert, en over my meer klaeght,
Hoe meerder dat ick juygh, en ’t meerder my behaeght.
Uw’ opgeblasen geest heb ick dus wille treffen,
En tot uw’ trots, en spijt, soo sal ick eens verheffen
Dees slechten Edelman, in pracht, en macht van staet,
Dat hy in rijckdom, uw’ rijcken te boven gaet.
Uw grootsheyt was te trots, uw hooghmoed deê uw vallen,
U dick geswolle ziel, door ’t bloed quam aen het gallen,
En spoogh haer giftigh sap, op d’arreme Gemeent.
Barmhertigheyt was wegh, uw’ herten gansch versteent,
U wraeck-lust was te groot over uw’ Ondersaten;
U wreetheyt kost ghy niet, ick most die komen maten,
En breydelen met kracht van mijn God’lijcke hand. [vs. 203-215]
Zij gebruikt de toevallig passerende edelman dus om de vijf klagers te laten zien dat zij bepaalt wie zij geluk brengt en wie niet. Dan legt zij Fortunatus de keuze uit zes geschenken voor, en na ruim wikken en wegen, na opsomming van alle mogelijke voor- en nadelen kiest hij – veel bewuster dus dan hij deed in het volksboek – voor de rijkdom, en zij geeft hem de onuitputtelijke beurs. Het toneel is een bij uitstek redenerend genre, en daarom is het niet verbazend dat het toneelstuk met meer geduld de beweegredenen van de personages uiteenzet dan het volksboek.
Minderemanstonelen
Met de vijf verworpelingen van Fortuna heeft Fonteyn een element in het toneelstuk gebracht dat in het volksboek ontbreekt: de sociale plicht van rijke mensen. Fonteyn was een Amsterdamse dokter. Dat kan van alles betekenen: misschien bepoeierde hij de koopmansvrouwen, misschien las hij Paracelsus en had hij geen praktijk, maar het kan ook zijn dat hij geconfronteerd werd met de wijken vol verwaarloosde arbeiders en paupers in de stad. Hoe het ook zij: Fortunatus denkt – ook in het volksboek – als hij zijn onuitputtelijke beurs krijgt niet alleen aan zichzelf en zijn vrienden. In het toneelstuk heeft hij daar des te meer reden toe, hij heeft immers een duidelijke waarschuwing gekregen van Fortuna: bij egoïstisch gedrag zal zij hem zijn geluk weer ontnemen. Als een soort Sinterklaas wil hij een huwelijk mogelijk maken voor een willekeurig arm meisje [o.a. fol. D3r]. Dat meisje speelt in het volksboek overigens geen rol. In het verhaal over keizers, koningen, sultans en edellieden zou een rol voor een jongen en een meisje uit het volk misstaan. Maar op het toneel geeft Fonteyn haar en vooral haar verloofde een stem. Lesbia en Meso-mato (Halfdwaas, hij heeft zijn naam wel mee) treden in dienst bij Fortunatus en zijn vrouw en zonen. Hun volkse karakter leidt tot komische scènes in de stijl van de ‘minderemanstonelen’, die de rederijkers in hun ernstige toneelstukken inlassen en die we ook kennen uit de tragedies van Bredero, zoals Bouwen lang-lijf, een boer en Sinnelijcke Nel, sijn wijf in Griane. Vermakelijke passages, waar de eenvoudige man en vrouw met hun volkse taal en hun onnozelheid ontspanning bieden naast de enerverende avonturen van ridders en jonkvrouwen. Een hardnekkige traditie die nog voortleeft in het renaissancetoneel van Fonteyn – zelfs een kwart eeuw later, als het classicisme eenheid van stijl en van genre voorschrijft, zijn ongeletterde, platsprekende personages nog een veel voorkomende komische noot, ook in ernstige toneelstukken. Voor Fonteyn dragen zij bij aan de aantrekkelijkheid van zijn toneelstuk. Komisch is de onhandige manier waarop de worstmaker Meso-mato zijn Lesbia het hof maakt in imitatiepetrarkistische termen.
Voorwaer mijn Coningin, mijn Vrouw van alle Vrouwen,
Mijn perlemoerde schulp, mijn glinst’rend’ beckeneel;
Mijn heunigh, suycker-riet, ick sweert jou by mijn keel,
En by de eeligheyt van mijn gespeckte worsten,
Dat ick nae niemants, soo als nae jou, water dorsten:
Dus doet een sluysjen op, en laet jen stroomtjen uyt
Van liefds barmhertigheyt, en dat het iens bespruyt
Jou eygen Salamander, op sijn hiete boortjens.
Och! dat jy ’t iensjes’ wist, hoe jou gloeyende woortjens
Hun lustigh steygh’ren doen als hy sit inde brant,
Gewiss’lijck kint jy soud, ’k segh, met jou volle hant
Wel gieten soo veel nat, dat weet ick wis en seecker,
As hy verswelgen kost; jou eygen hertjens breecker;
Jou Suycker; jou Confijt; jou eenigh Marsepeyn,
Mael jy mit jou gesicht! as mostert-zaet soo kleyn. [vs. 847-861]
Wordt vervolgd.
Bernard Fonteyn: Fortunatus beurs en wensch-hoedt en Fortunatus soonen, op en onder-gangh (1643) zijn door Gerrit van Uitert uitgegeven bij Ceneton op de site van de opleiding Nederlands in Leiden. Met de medewerkers die hij in zijn bijdrage aan neerlandistiek van 31 januari j.l. voorstelde heeft Willem Kuiper de laatste aflevering van het volksboek uitgegeven op 10 mei. De complete tekst staat op de site van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letteren in Gent, en er zijn scans van het Museum Plantin-Moretus in Antwerpen. Het artikel van J.A. Worp staat in Oud Holland 2 (1884), pp. 141-160.
afontuur zegt
En voor un enkele kant-tekening ( met verhaal-technisch door-kijkje ; als begin voor diep-gaander onderzoek naar verhaal-bronnen in [] kan men nalezen [:]
[ →
https://www.academia.edu/45095686/HOE_RECONSTRUEER_JE_OER_SPROOKJES_deel_13_Fortunato_ ]
Berthold van Maris zegt
Mooie aflevering in een mooie reeks stukken !
afontuur zegt
Voor wat meer achtergrond in de verhalende bronnen van « Een nieuwe historie van Fortunatus’ bors » , is het interessant om kennis te nemen van [ →
https://www.academia.edu/45095686/HOE_RECONSTRUEER_JE_OER_SPROOKJES_deel_13_Fortunato_ ]