Komen behoort tot de groep sterke werkwoorden waar ook nemen, stelen en breken in zitten. Hoe komt het dan dat het komen is en niet kwemen?
*Kwemaną
Philippa e.a. (2003-2009) stellen dat komen van het Proto-Germaanse *kwemaną komt – dat dus wél een e had. (De ą staat voor de nasale /ɑ̃/ die we ook in het Franse an horen.) Je zou verwachten dat *kwemaną in kwemen zou zijn veranderd, aangezien *nemaną in nemen veranderde. Vanwaar dan de huidige o?
De verklaring van Philippa e.a. is dat de klankcombinatie [we] veranderde in [o]. Die sporadische verandering zouden we volgens hen ook in het Middelnederlandse kone vinden (een nevenvorm van quene, het huidige kween) en in het verouderde Duitse Kone, beide afkomstig van het Proto-Germaanse *kwenǭ ‘vrouw’ (dat niet hetzelfde woord is als het Engelse queen; zie dit artikel).
*Kumaną
Een andere mogelijkheid, waar Olivier van Renswoude van de website Taaldacht me op wees, is dat komen niet van het Proto-Germaanse *kwemaną afstamt maar van *kumaną. (De u staat voor een oe-klank.) Het werkwoord had dan een afwijkend klinkerpatroon. In tegenstelling tot andere sterke werkwoorden uit zijn groep, die groep 4 genoemd wordt, zoals *nemaną, *stelaną en *brekaną, had het dan geen e-a-u-patroon, zoals *nemaną ~ *nam ~ *numanaz, maar een u-a-u-patroon: *kumaną ~ *kwam ~ *kumanaz.
De tegenwoordigetijdsstam *kum- is in dat geval afkomstig van de Proto-Indo-Europese nultrap *gʷm– en niet van de e-trap *gʷem-. Uit nultrapvormen ontstonden in het Proto-Germaans vormen met een u, zoals we ook verderop bij het voltooid deelwoord zullen zien. In de meeste dochtertalen vinden we die u nu terug als een o.
Niet zo sporadisch
De herkomst *kumaną zou ook verklaren waarom we in zowel veel West-Germaanse als Noord-Germaanse dochtertalen een o zien en geen e: onder andere komen, kommen, to come, Nedersaksisch kommen, Zweeds komma, IJslands koma. Het zou immers wel heel toevallig zijn als een sporadische verandering als die van [we] in [o] onafhankelijk in zó veel dochtertalen zou hebben plaatsgevonden.
In de gevallen waarin we wél een e-vorm aantreffen, zoals in het Oudhoogduitse queman naast cuman, zou het dan gaan om een analogische aanpassing onder invloed van andere groep-4-werkwoorden, zoals neman. Het Oost-Germaanse Gotisch had qiman en niman.
Treden
Een analogische aanpassing aan het dominante klinkerpatroon, zoals in het Oudhoogduitse queman, heeft vaker plaatsgevonden. In het Proto-Germaans waren er namelijk meer sterke werkwoorden die in de tegenwoordige tijd een nultrap-u in plaats van een e hadden en die later analogisch zijn veranderd.
Een voorbeeld is *trudaną, de voorloper van treden. In het West-Germaans ontstond een nevenvorm waarin de Proto-Germaanse u analogisch vervangen werd door de e van het merendeel van de werkwoorden uit groep 4. *Trudan kreeg dus de nevenvorm *tredan, waardoor het met zijn regelmatig geworden patroon *tredan ~ *trad ~ *trudan aansloot bij werkwoorden als *neman ~ *nam ~ *numan. Het Middelnederlands had nog nazaten van het oorspronkelijke *trudan: troden en torden met metathesis van de o en de r. Die vormen hebben het afgelegd tegen het analogische treden.
Voor de volledigheid: later heeft treden groep 4 verlaten. Het is nu een echt groep-5-werkwoord: treden ~ trad ~ getreden, zoals geven ~ gaf ~ gegeven. Nazaten van het oorspronkelijke voltooid deelwoord *trudan vinden we nog in andere talen. Het Engels heeft bijvoorbeeld trodden als voltooid deelwoord van to tread, en in de streektalen vind je vormen als getrooie (Midden-Brabants), getróie (Oost-Brabants) en getraoje (Limburgs). Het Middelnederlands had ghetorden met metathesis.
Kortom: door analogiewerking kunnen onregelmatigheden sneuvelen, en sterke werkwoorden kunnen van groep wisselen.
Kam en came
Terug naar komen. Het Nederlands is een van de weinige Germaanse talen die de w in de verleden tijd kwam hebben gehandhaafd. In onder andere het Duits en Engels verdween die w doordat hij in de tegenwoordige tijd en het voltooid deelwoord ontbrak; daardoor hebben die twee talen nu respectievelijk kam en came. Dat was dus een analogische aanpassing om de onregelmatigheid te elimineren en zo het hele werkwoord w-loos te maken.
Waarom niet *gekwomen?
Het voltooid deelwoord zou hoe dan ook geen w hebben gehad, want het komt van het Proto-Germaanse *kumanaz. Daarin ontbrak de w dus al. Het voltooid deelwoord kwam namelijk van de eerder besproken Indo-Europese nultrap *gʷm–. Ter vergelijking: de nultrap *nm- leverde numanaz op, de voorloper van genomen, terwijl nemen van de e-trap *nem- komt.
Komst en nomst
Komen en nemen zijn dus afkomstig uit hetzelfde sterkewerkwoordnest. Ook de voorloper van komst had een zus. Had die nog bestaan, dan hadden we nomst gehad. Dat woord zou ongeveer dezelfde betekenis gehad hebben als -name, dat we in afleidingen als aanname en opname vinden. Veel missen we dus niet.
Vernuft
In het Duits is er meer van bewaard: naast -kunft, dat we alleen in woorden als Herkunft en Ankunft vinden, staat -nunft, dat nog in Vernunft zit. Vernunft hoort bij vernehmen in de betekenis ‘te weten komen; begrijpen’. Vernunft is qua betekenis door de eeuwen heen iets gaan afwijken van vernehmen: het is ‘verstand; rede’ gaan betekenen.
Vernonst
Wij hebben Vernunft ontleend als vernuft. De combinatie /ft/ verraadt dat we met een leenwoord te maken hebben dat pas in het Middelnederlands in onze taal kwam. In het Oudnederlands, de fase ervoor, was de combinatie /ft/ namelijk -cht /xt/ geworden. Daardoor hebben wij ook lucht in tegenstelling tot het Duitse Luft, en achter in tegenstelling tot het Engelse after. In het Middelnederlands waren dus zo goed als alle gevallen van /ft/ opgeruimd. Was Vernunft al in het Oudnederlands bij ons gekomen, dan had het meegedaan met die verandering en hadden we nu vernucht gehad.
Het Oudnederlands had overigens nog een eigen versie van vernuft: het woord varnunst. Had dat het overleefd, dan was het waarschijnlijk vernonst geworden, met een /n/ dus, gezien de verloren betekenisassociatie met vernemen.
Vanwaar de /s/ en /f/?
Komst en het Duitse -kunft komen van het gereconstrueerde Proto-Germaanse *kumþiz. (De letter þ, genaamd thorn, staat voor de th-klank /θ/ van het Engelse thick.) In het Nederlands en Duits werd het een /t/. Had *kumþiz zich volgens de verwachting ontwikkeld, dan hadden we nu *komt en *Kumt gehad.
Vanwaar dan de /s/ en /f/ in komst en -kunft? Philippa e.a. (2003-2009; hier en hier) zeggen dat het waarschijnlijk een overgangsklank was. Een andere mogelijkheid is dat het achtervoegsel, dat -t geworden was, vervangen is door -st, dat bijvoorbeeld ook in kunst zit (van kun + st).
In het Oudhoogduits moet de /s/ vervolgens door assimilatie aan de /m/ – een lipklank – de lipklank /f/ geworden zijn: kumst (> *kumft) > kunft. Daarbij zou hebben meegespeeld dat kumst anders zou zijn samengevallen met kunst ‘kunst’. Hetzelfde gebeurde met brumst ‘geslachtsdrift’ (van breman ‘brullen’), dat in (*brumft >) brunft veranderde om een samenval met brunst ‘brand’ te voorkomen (van brinnan ‘branden’).
Ironisch genoeg zijn de Duitse woorden brunst en brunft uiteindelijk toch samengevallen tot Brunst, doordat de betekenissen ‘geslachtsdrift’ en ‘vuur’ met elkaar geassocieerd werden. De dieren worden immers heet. Ons eigen bronst betekende oorspronkelijk ook ‘brand’ (en ‘vuur’, ‘gloed’, ‘hellevuur’) maar kreeg zijn huidige betekenis waarschijnlijk onder invloed van het Duitse Brunst.
Dit stuk verscheen eerder op Taal aan de wandel.
Arend Quak zegt
In Neerlandistiek van 29 juni heeft Yoin van Spijk een lans gebroken voor de etymologie van ndl. komen als zijnde afgeleid van een pgm. *kumaną- en niet van *kwemaną- zoals in de meeste etymologische woordenboeken wordt voorgesteld. Het argument daarvoor is, dat de verandering van kwe- > ko- een sporadische verandering zou zijn. De voor¬beel¬den, die worden genoemd zijn immers alleen komen en mnl. kone ‘vrouw’, dat een parallel heeft in on. kona (met kvinn- in de verbuiging), ohd. quena (mhd. kone), oe. cwene enz.
Nog afgezien van het feit dat in het Oudhoogduits queksilber in sommige dialecten zoals het Oudbeiers ook als cocsilber verschijnt met dezelfde ontwikkeling kwe- > ko-, lijkt me deze nieuwe etymologie toch wat kort door de bocht. De vorm kweman komt in het Oud-hoogduits zeer regelmatig voor, zie R. Schütz¬ichel, Althochdeutsches Wörterbuch, Tübin-gen 2006, 200-201. Het Gotisch heeft qiman, dat exact beantwoordt aan pgm. *kweman, omdat in het Gotisch /kw/ als
De verwijzing naar trudan is correct. Hier vinden we in verschillende Germaanse talen zoals Gotisch, Oudnoords en Middelnederlands vormen met /u/ resp. /o/. Maar m.i. heeft Kroonen (Etymological Dictionary of Proto-Germanic) gelijk, als hij aanneemt, dat het hier om een oude aoristvorm gaat (blz. 521).
Kort en goed: de voorgestelde etymologie lijkt me niet geheel onmogelijk, maar ik houd me toch liever aan de gangbare.
yvanspijk zegt
Hartelijk dank voor uw uitgebreide reactie op mijn stuk!
Bij het feit dat we de van /we/ in /o/ vooral opgetreden kan zijn voor een nasaal, had ik nog niet stilgestaan.
Met *kumaną dacht ik overigens inderdaad aan zo’n aoristvorm als *trudaną (en *wulaną, *knudaną), ook gezien het perfectische dat inherent is aan ‘komen’.
merijn zegt
Ik weet dat dit een oude post is, maar wat ik me afvraag, en waarop ik geen antwoord heb gevonden, is waarom we de korte o klank in kom en komt gebruiken. Waarom is het niet “ik koom” en “hij koomt”? Of waarom gebruiken we niet kommen en gekommen (wat wel in het Duits en sommige Nederlandse dialecten gebeurt? ) Kan dat ook te maken hebben met dat de o eventueel van we komt?
Marc van Oostendorp zegt
https://neerlandistiek.nl/2023/09/comen-en-commen-in-de-reynaert/
merijn zegt
Dankjewel!