In nummer 7/8 van Onze Taal staat in het rubriekje ‘Hoe leg je dat uit?’ het volgende:
Verder kan ‘of‘ een hoofdzin en een bijzin aan elkaar verbinden; dan is het een onderschikkend voegwoord. […]
– We weten niet of hij komt.
– Hij vroeg of ik meeging.
Onze Taal is niet de eerste die beweert dat onderschikkende voegwoorden een hoofdzin en een bijzin aan elkaar plakken. Dat is een onjuistheid die voortdurend herhaald wordt, ook door leraren Nederlands en in de methoden die ze gebruiken. Zelfs op lerarenopleidingen Nederlands heb ik zulke dingen horen zeggen.
Dat de bewering niet klopt, is zo makkelijk te zien dat je je niet kunt voorstellen dat ze toch steeds weer wordt gedaan. Laat ons om dat te illustreren de twee voorbeeldzinnen van Onze Taal eens bekijken.
Beide zinnetjes onder de loep
In de zin ‘We weten niet of hij komt’ staat rechts van of de bijzin ‘hij komt’. Tot zover heeft Onze Taal gelijk. Maar links van de bijzin staat ‘we weten niet’. Dat is geen hoofdzin, het is zelfs helemaal geen zin. Immers: in zinnen met weten moet een lijdend voorwerp staan. Dat staat er ook in deze zin: het is de bijzin, plus het inleidende woordje of. Die bijzin is dus niet aan de hoofdzin verbonden, nee: hij is in de hoofzin gestopt, hij maakt er deel van uit. Want die hoofdzin is: ‘We weten niet of hij komt’, dus van We tot en met komt.
Ook in ‘Hij vroeg of ik meeging’ staat rechts van of een bijzin, namelijk ‘ik meeging’. Links ervan staat opnieuw iets wat geen zin is, namelijk ‘hij vroeg’. Ook zinnen met vragen zijn pas af als er een lijdend voorwerp in staat. Dat is in deze zin ‘of ik meeging’. De hoofdzin is dus ‘Hij vroeg of ik meeging’, van Hij tot en met meeging.
Andere lijdendvoorwerpzinnen
Wie nog niet overtuigd is, moet de volgende zinnen eens bekijken:
- We weten het antwoord.
- Hij vroeg twee zaken.
Zou iemand hier op het idee komen om te zeggen dat de lijdende voorwerpen ‘het antwoord’ en ’twee zaken’ aan de hoofdzinnen zijn vastgeplakt? Natuurlijk niet! Hier zou iedereen het als volkomen vanzelfsprekend beschouwen dat ze deel uitmaken van die hoofdzinnen. Dat verandert niet als die lijdende voorwerpen bijzinnen zijn in plaats van zelfstandignaamwoordgroepen.
Wat de ANS ervan zegt
De ANS helpt aan de ene kant wel en aan de andere kant niet mee om de van weinig inzicht in zinsstructuur getuigende misvatting uit de wereld te helpen. Wél, omdat de ANS niet rept van een hoofdzin, maar van een rompzin voor het stukje links van het onderschikkende voegwoord. Dat helpt al een beetje, omdat er daardoor niet zo snel het idee kan ontstaan dat er links van het voegwoord een bekend zinstype staat.
Maar de formulering van de ANS helpt weer niet mee, doordat ook die zegt dat er twee dingen aan elkaar worden verbonden. Dat het rijtje-woordjes-dat-geen-zin-mag-heten als rompzin wordt benoemd, maakt ook nog eens dat lezers het idee krijgen dat het wel degelijk een soort zinnetje is. Is niet zo. Nu de ANS wordt omgewerkt, mag die formulering ook weleens aangepast worden.
De termen ‘nevenschikken’ en ‘onderschikken’
Het onderscheid tussen ‘nevenschikkende’ en ‘onderschikkende’ voegwoorden zit duidelijk in de terminologie. ‘A neven B schikken’ betekent ‘A naast B plaatsen’. Een nevenschikkend voegwoord doet dat duidelijk, zoals deze nevenschikking laat zien:
- Jan schildert en Piet houdt het trappetje beet.
‘Jan schildert’ is een zin. ‘Piet houdt het trappetje beet’ is ook een zin. Die twee zinnen zijn naast elkaar geplaatst en en zit er mooi tussenin, als een faciliterend plakstripje.
‘A onder B schikken’ betekent ‘A onder B plaatsen’. Dat is een iets minder duidelijke metafoor dan ‘nevenschikken’, maar wie bedenkt dat we op school leren om ‘op niveaus’ te ontleden, kan ‘m wel begrijpen: de ondergeschikte zin zit een niveautje dieper dan de zin waaraan ie ondergeschikt is, hij zit als een Russisch matroesjkapoppetje opgenomen in een grotere soortgenoot (een andere zin).
Ondergeschikte zin kan in allerlei andere dingen dan hoofdzinnen zitten
Daarmee ben ik nog niet helemaal uitgekritiekt, want ook de bewering dat een onderschikkend voegwoord per se iets doet met een hoofdzin en een bijzin, is niet correct. Je kunt zinnen door toevoeging van een onderschikkend voegwoord in allerlei zinstypen stoppen en zelfs in niet-zinnen. Als illustratie heb ik hieronder ‘of hij komt’ in een paar verschillende typen zinnen en in een zelfstandignaamwoordgroep geplaatst:
- Ik weet niet of hij komt.
(‘of hij komt’ is het lijdend voorwerp van een mededelende hoofdzin) - Kunt u mij zeggen of hij komt?
(‘of hij komt’ is het lijdend voorwerp van een vragende hoofdzin) - Vraag eens of hij komt.
(‘of hij komt’ is het lijdend voorwerp van een gebiedendewijszin) - Onmiddellijk navragen of hij komt!
(‘of hij komt’ is het lijdend voorwerp van een gebiedende onbepaaldewijszin) - Ik geloof dat Marie heeft gevraagd of hij komt.
(‘of hij komt’ is het lijdend voorwerp van een reguliere bijzin) - Daar loopt Marie, die aan Piet wil vragen of hij komt.
(‘of hij komt’ is het lijdende voorwerp van een betrekkelijke bijzin) - Ik heb Marie aan Piet horen vragen of hij komt.
(‘of hij komt’ is het lijdend voorwerp van een type beknopte bijzin) - Vragend of hij komt loopt Marie de kamer van Piet binnen.
(‘of hij komt’ is het lijdend voorwerp van een ander type beknopte bijzin) - De vraag of hij komt, mag niet gesteld worden.
(‘of hij komt’ maakt deel uit van een zelfstandignaamwoordgroep)
Verzoek aan Onze Taal
Ik vermoed dat de redactieleden van Onze Taal ook onder ogen krijgen wat er op Neerlandistiek verschijnt, daarom doe ik ze hierbij een verzoekje.
Het zou mooi zijn als Onze Taal nog even op de kwestie wilde terugkomen en uitlegde hoe samengestelde zinnen met een onderschikkend voegwoord erin werkelijk in elkaar zitten. Dan zou het tijdschrift bijdragen aan meer inzicht in zinsbouw in plaats van de bestaande verwarring te bestendigen.
Berthold van Maris zegt
Er zijn natuurlijk ook analyses mogelijk waarin nevenschikingen net zo goed als onderschikkingen inbeddingen zijn, dus “X en Y” heeft dan als inbedding “en Y”. Dus: ( X ( en Y ). Ik dacht dat dat voor minimalisten zelfs de standaardanalyse is.
Henk zegt
Alleen zijn dat inbeddingen in een boven het zinsniveau liggende nevenschikkingsconstituent. Dat is een abstractie waar je in de schoolgrammatica niet veel mee kunt. Daarin is de zin de grootste te ontleden eenheid.
Nieuwenhuijsen zegt
Like. Duimpje.
Boris zegt
Het is niet duidelijk of iedereen het begrepen heeft.
Het is niet duidelijk: dit is een zin op zich.
Henk Wolf zegt
Ik vermoed dat je bedoelt te zeggen dat in “Het is niet duidelijk of iedereen het heeft begrepen” het stukje “Het is niet duidelijk” een zin op zich zou zijn.
Dat is niet zo.
“Het is niet duidelijk” kan best als losse zin voorkomen, maar hier is de bijzin “of iedereen het begrepen heeft” het onderwerp van de hoofdzin. “Het” is in die hoofdzin een voorlopig onderwerp. Dat de bijzin het echte onderwerp is, dat kun je heel makkelijk nagaan door te vragen: “Wat is niet duidelijk?” Het antwoord is dan: “Of iedereen het begrepen heeft.”