Heel wat werktuigen en voorwerpen uit het boerenleven zijn in onbruik geraakt: dorsvlegels, houten eggen en hoefijzers bijvoorbeeld. Een beetje knutselende beunhaas kan met afgeschreven exemplaren nog wel creatief aan de slag. Oude hoefijzers zie je soms wel als deurgrendel, en een paar jaar geleden heb ik in Frankrijk een houten eg gezien die als bezemrek dienst deed.
Dat fenomeen heet met een term uit de evolutionaire biologie ‘exaptatie’: een zijsprong in de functie van een eigenschap of voorwerp, vaak nadat het zijn oude functie verloren heeft. Hetzelfde doet zich ook voor in de taal: woorddelen (morfemen) die uitgerangeerd zijn, kunnen nieuw leven ingeblazen worden in een heel ander domein (zie Lass 1990; Norde & Van de Velde 2016). Een voorbeeldje: de ‘ondode genitief’ (Hoeksema 1998) in gevallen als dat is niet des voetbals. De genitief van de vorm des Xs betekent ‘typisch voor’.
Ouderen van dagen
Die betekenisspecialisatie is er gekomen nadat de genitief de aftocht had geblazen in de taal, op restjes als ‘de notulen der vergadering’, ‘iets moois’ en ‘vaders fiets’ na. Maar dat eerste klinkt wat ouderwets, en in die laatste twee gevallen heb je niet dat ouderwetse verbogen lidwoord. Toen de genitief nog springlevend was werd hij vooral gebruikt voor bepalingen bij substantieven, adjectieven of werkwoorden. Af en toe ook wel eens als predicaatsnomen, meestal ter uitdrukking van het bezit, zoals in het Middelnederlandse dat eertrike end sijn uolheit is des heren (Van der Horst 2008: 680) of dat ghebet es der herten ende niet der lippen (Stoett 1923: 106).
Dat gebruik komt al in de buurt van de ‘typisch voor’-betekenis. Stoett denkt dat die betekenis ook al voorkwam in het Middelnederlands, maar geeft geen overtuigende voorbeelden, dat wil zeggen: voorbeelden waarin de bezitsbetekenis uitgesloten of onwaarschijnlijk is. Bij Van der Horst (2008) vind je zulke voorbeelden overigens ook niet. Ik denk dat we rekening moeten houden met de mogelijkheid dat de ‘kwalitatieve genitief’ een door het Latijn beïnvloede constructie is, die in de renaissance zo al niet ingevoerd, dan toch nieuw leven is ingeblazen in het Nederlands. Het Latijn heeft inderdaad van oudsher gevallen als est adulescentis māiōres nātū verērī ‘Het is des jongelings ouderen van dagen te eerbiedigen’ (citaat van Cicero). Het Gotisch heeft de constructie ook þize swaleikaize ist þiudangardi gudis (geciteerd in Weijnen 1971: 39), maar daar zou het om een Griekse calque kunnen gaan.
Leraar
Wat er ook van zij, de ondode genitief van Hoeksema lijkt sterk op het bezemrek in de foto: niet dat we nooit meer een veldje met een eg te lijf moeten, en niet dat er in vroeger eeuwen nooit eens iemand een versleten eg heeft gebruikt voor een bezemrek, maar het op wat ruimere schaal gebruiken van eggen als bezemrekken (ik ga ervan uit dat het exemplaar in de foto niet het enige is in gans Frankrijk), is een exaptatie.
Toen ik een paar weken geleden over de schouder van mijn zoon (13) meekeek naar de voorbereiding van zijn wiskundeproefwerk, viel mijn oog op het woordje ribbe. Dat woord heeft een specifieke betekenis: het is de plaats waar vlakken van een ruimtelijke figuur elkaar treffen. Het is uiteraard verwant met het woord rib, maar in de wiskundige betekenis heeft het zijn doffe e (sjwa) aan het einde van het woord niet verloren. De normale gang van zaken is dat die sjwa klankwettig verdwenen is aan het woordeinde in het Vroegnieuwnederlands, in de noordelijke en centrale dialecten en de standaardtaal. Als je ernaar zoekt, vind je nog wel voorbeelden waar de -e gebruikt wordt voor betekenisonderscheiding tussen twee verwante eenlettergrepige woorden (zie ook Van Loon 2014: 262). Als het om een woord gaat met een specifieke betekenis in de wiskunde, dan is dat de vorm met de sjwa: naast ribbe heb je ook koorde (‘rechte die twee punten op een cirkel verbindt’), kegelsnede (niet: kegelsnee), klasse (in de verzamelingenleer). Misschien komt het wel door analogie met wiskundige woorden als rechte, kromme, curve, waarde, constante die ook een slot-sjwa hebben, maar waarvan geen niet-wiskundige tegenhanger bestaat zonder die sjwa, als zelfstandig naamwoord. Je zou die sjwa in ribbe, koorde, snede, klasse een micro-exaptatie kunnen noemen. Een heel lokale nieuwe functie die deze klank gekregen heeft: het ‘wetenschappelijk’ maken van een eenlettergrepig woord. Echt productief is het niet. Dan zou je ook verwachten dat je ruite, punte en somme hoort in de klas. Misschien is er nog wel ergens een leraar te vinden die somme zegt, in plaats van som.
- Hoeksema, J. 1998. ‘Een dode kategorie: de genitief’. Tabu 28(4): 162-167.
- Lass, R. 1990. ‘How to do things with junk: exaptation in language evolution’. Journal of Linguistics 26: 79-102.
- Norde, M. & F. Van de Velde (eds.). 2016. Exaptation and language change. Amsterdam: John Benjamins.
- Stoett, F.A. 1923. Middelnederlandse spraakkunst. Syntaxis. 3e dr. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff.
- Van der Horst, J.M. 2008. Geschiedenis van de Nederlandse syntaxis. Leuven: Universitaire Pers Leuven.
- Van Loon, J. 2014. Historische fonologie van het Nederlands. Antwerpen: Universitas.
- Weijnen, A. 1971. Schets van de geschiedenis van de Nederlandse syntaxis. Assen: Van Gorcum.
Laat een reactie achter