De nuttigste taalkundige les heb ik op jonge leeftijd al geleerd uit ‘het roze boek’, Opperlandse taal- en letterkunde van Battus (pseudoniem van Hugo Brandt Corstius). Voor dit rariteitenkabinet van het Nederlands was er maar één regel: wat kan, mag, en wat niet kan, dat mag helemaal. Spelenderwijs de grenzen van de taal aftasten en op die manier erachter komen hoe het Nederlands werkt.
Zo’n spelelement was ook aanwezig in het onderzoek dat Odile Strik en ik een paar jaar geleden deden naar sterke werkwoorden (hier besproken op Neerlandistiek). We lieten mensen niet bestaande werkwoorden in de verleden tijd zetten en bestaande zwakke werkwoorden voor de grap sterk vervoegen en legden zo het sterke-werkwoordssysteem bloot zoals dat bij Nederlandstaligen lijkt te bestaan: is de klinker in de stam een ij, maak dan een verleden tijd met ee; is de klinker in de stam iets anders, kies voor de verleden tijd dan een oo. Zo’n regel is alleen maar spelenderwijs te achterhalen. In normaal taalgebruik zijn sterke werkwoorden aardig vastgeroest, en nieuwe werkwoorden worden door de bank genomen vooral zwak vervoegd (met -de of -te).
Strandwacht
Als je met een onderwerp bezig bent, vallen je ook extra dingen op die interessant zijn maar die nu even niet binnen het onderzoek passen. Destijds was één zo’n observatie dat er ook wel wat leuks aan de hand was met de werkwoordsvervoegingen van Judeska, een typetje van de Curaçaos-Nederlandse comedian Jandino Asporaat. Jaren later is hier dan toch een mini-onderzoekje naar de werkwoorden van Judeska, zodat dat ook weer van het to do-lijstje kan worden gestreept.
Er bestaat uren beeldmateriaal van Judeska, vooral als medewerker in een kip-afhaalrestaurant. Voor dit mini-onderzoekje heb ik echter gekeken naar ongeveer een half uur aan fragmentjes van Judeska komt werken, waarin Judeska een dagje meeloopt als strandwacht, schoonheidsspecialiste, brandweer, stewardess, boerin en hondentrainer. In dat half uur gebruikt Judeska in totaal 35 keer een voltooid deelwoord (directe herhalingen niet meegeteld). De verdeling is als volgt:
ge- + infinitief | zwak zonder -d/-t | zwak |
---|---|---|
aangetrekken | begrijp (2x) | gered |
gecoördineren | bestel | geweest |
gedoen | geblus | opgebaard |
gegaan | gekrijg | |
gehebben (4x) | gereserveer | |
gehoren | geskeid | |
geleren | gesteek | |
genoemen | gezeg | |
geslagen* | ingepak | |
geworden | uitgeblus | |
gezien (5x) | uitgezoek | |
teruggehouden | ||
verdienen | ||
20 | 12 | 3 |
De categorieën in de tabel zijn een beetje grofmazig en niet helemaal volgens de officiële grammatica. Als ‘zwak’ heb ik werkwoorden geteld die een voltooid deelwoord hebben op -d of -t. Dat zijn er dus drie, en nog eens twaalf waarbij die -d of -t is verdwenen. Dan hebben we ook werkwoorden die ik dan maar ‘sterk’ zal noemen, waarbij het voltooid deelwoord eindigt op -en. Wat opvalt bij deze reeks voorbeelden is dat de klinker nooit verandert zoals bij de meeste sterke werkwoorden; het is altijd ge- plus de infinitief. (Geslagen is hier dus het voltooid deelwoord van slagen, niet van slaan.)
Stilering
In de tabel zijn de standaardvormen (rechtop) met 11 van de 35 duidelijk in de minderheid. Met 24 vormen (schuingedrukt) is wél wat aan de hand: 12 keer een zwak werkwoord dat sterk gemaakt is, zes keer een zwak werkwoord waar de -d of -t is verdwenen, en zes keer (schuin- en vetgedrukt) een deelwoord waarbij je ook mét een -d of -t niet tot de standaardvorm komt.
Wat is hier aan de hand? Voor een antwoord moeten we eerst even kijken naar het taalgebruik van Judeska in het algemeen, en hoe het verschilt van het normale taalgebruik van Jandino Asporaat. Om het typetje Judeska neer te zetten als Curaçaos maakt Jandino gebruik van “stilering”: het strategisch inzetten van aspecten die geassocieerd worden met het sociale type dat je wilt uitbeelden. Hierbij gaat het er niet om dat het authentiek of correct is, of dat alle relevante aspecten gebruikt worden, zolang er maar genoeg is om de associatie met (in dit geval) een Curaçaose in Nederland te wekken. Voor Judeska’s taalgebruik zijn dit onder andere een aangedikt accent met het weglaten van d’s en t’s (hij heeft mij vast klinkt als hij heef mij vas), het lidwoord die (vooral voor onzijdige zelfstandige naamwoorden) en wat token-Papiamentu woorden als hopi, dushi yiu en koño. En blijkbaar deze niet-standaard vervoegde voltooid deelwoorden.
Setje
Jandino maakt dus bewust fouten in zijn werkwoordsvervoeging, maar die fouten zijn niet willekeurig. In het artikel over oo in de verleden tijd hebben Odile Strik en ik betoogd dat wanneer het optimale patroon niet beschikbaar is (in ons experiment hadden we deelnemers dat verboden, bij Jandino zou het gewoon niet grappig zijn), dat mensen dan maar voor het op één na beste patroon gaan. Voor de deelnemers in ons experiment was dat oo, voor Jandino is het het weglaten van de -d of -t (een fonologisch proces), of als dat niet werkt, ge- plus infinitief. Onze verklaring voor de oo was dat die in heel wat verleden tijdsvormen voorkwam, semi-onafhankelijk van welke klinker er in de stam staat, en dat het dus een voor de hand liggend model was als tweede keus. Voor Jandino’s ge- plus infinitief valt een vergelijkbare verklaring te vinden.
Als je kijkt naar de klinkers in Nederlandse sterke werkwoorden volgen die meestal het patroon ABB (krijgen-kreeg-gekregen, ruiken-rook-geroken) maar ook het patroon ABA (lopen-liep-gelopen, varen-voer-gevaren; plus half-sterke werkwoorden als bakken-bakte-gebakken) komt veel voor. Zeker als je het bekijkt op het niveau van alleen het voltooid deelwoord, in plaats van een volledig setje met zowel een verleden tijd als een voltooid deelwoord, dan is ge- plus infinitief een heel goede tweede keus.
Hopi gezellig
Wat voor de voltooid deelwoorden van Judeska misschien ook nog meespeelt, is dat ge- plus infinitief de vorm is die het meest overeenkomt met wat er in het Papiamentu gebeurt. In die taal werken werkwoorden met een niet-variabele vorm, vergelijkbaar met de infinitief in het Nederlands, en prefixen die de precieze werkwoordsvorm aangeven, bijv. mi ta skirbi ‘ik schrijf’ en mi a skirbi ‘ik heb geschreven’. Het zou kunnen dat Judeska’s werkwoordsvervoegingen beïnvloed worden door het Papiamentu. Dit zou nog een keer verder onderzocht kunnen worden door ons oo-experiment te herhalen met Nederlands/Papiamentu tweetalige sprekers.
Wat niet kan, mag helemaal — en blijkt uiteindelijk toch wel een beetje te kunnen. Door Jandino Asporaat met de taal te laten spelen, hebben we weer meer inzicht gekregen in de regels en de mogelijkheden van het Nederlands.
Om af te sluiten met een quote van Judeska zelf: Nou ee jongens ik vind het hopi gezellig ik vind dat ik nu echt hopi heb geleren ik ben klaar voor de volgende fase wat gaan we doen?
Laat een reactie achter