Onbegrip begrepen 40 taalfilosofische gesprekken over communicatie (deel 14)
– Als we miscommunicatie willen begrijpen, dan moeten we goed zicht hebben op wat je eigenlijk doet als je taal gebruikt. Via taal benoem je immers iets in de werkelijkheid met een teken, en daardoor ontstaat er een relatie tussen dat teken en iets in de werkelijkheid.
– Dat is een beetje abstract voor mij. Kun je een concreet voorbeeld van zo’n relatie geven?
– Laat ik dan een heel bekend voorbeeld geven. Als we het hebben over een persoon die in opstand komt tegen een bepaald regime, dan kan ik die persoon een vrijheidsstrijder noemen, maar jij kunt diezelfde persoon een terrorist noemen.
– Ja logisch, dat hangt van onze politieke voorkeur af. Dat heet toch framing? Dat is toch net zoiets als dat wij tegenover elkaar in de trein aan het raam zitten en ieder vanuit onze eigen positie het landschap zien, dus ieder vanuit eigen perspectief?
– Daarmee zeg je nogal wat! Dan zeg je eigenlijk dat je met je taal de werkelijkheid beschrijft zoals jij die ziet, en dat die werkelijkheid voor ons verschillend kan zijn.
– Dat is dan toch ook zo. We zien dan toch ieder iets anders.
– Ja, maar daarvan moeten we ons wel bewust zijn. En dat zijn we lang niet altijd. Dat kan een bron van miscommunicatie zijn.
– Dus jij zegt dat mensen elkaar niet begrijpen omdat ze niet doorhebben dat ze de werkelijkheid verschillend benoemen, dus dat ze via taal niet dezelfde relatie hebben tot de werkelijkheid.
– Ja, maar dit is nog maar een opstapje naar wat ik wil duidelijk maken. Het voorbeeld vrijheidsstrijder-terrorist was eigenlijk te gemakkelijk. Het gaat erom dat die relatie tussen taal en je eigen werkelijkheid zo hecht is, dat je denkt dat die werkelijkheid voor iedereen geldt, en dat je je niet kunt voorstellen dat er een andere werkelijkheid is. Taal houdt je dus gevangen in je eigen visie op de werkelijkheid.
– Dat lijkt mij zeer ongeloofwaardig! Waar komt zo’n idee vandaan?
– Dat leg ik graag uit. Over die vage relatie bestaat in de taalwetenschap zelfs een speciale theorie, de zogenoemde linguïstische relativiteit.
– Zoiets als de relativiteitstheorie dat je bijvoorbeeld snelheid relatief ervaart ten opzichte van de plaats waar je je bevindt?
– Dat kan ik niet goed beoordelen. Het gaat bij taal in elk geval wel om ‘relatief’ ten opzichte van de werkelijkheid. Maar ik zal het eerst uitleggen. En daar heb ik wel wat woorden voor nodig. Ik begin met te zeggen dat die linguïstische relativiteit altijd een hypothese is gebleven. De hypothese is vernoemd naar de twee Amerikaanse ontdekkers ervan: de Sapir-Whorfhypothese. De volgende anekdote illustreert heel mooi wat er bedoeld wordt met de relatie tussen taal en werkelijkheid. In het midden van de negentiende eeuw kwam de Amerikaan Benjamin Whorf veel op bezoek in indianenreservaten. Hij was verzekeringsagent en gespecialiseerd in brandschade. Bij het Navajo-volk viel hem op dat veel branden ontstonden doordat arbeiders oude olievaten met een kleine opening in het deksel ook gebruikten als afvalbak voor bijvoorbeeld … peukjes. Met vaak een explosie als gevolg.
– En waarom wisten die indianen niet dat dat heel gevaarlijk is?
– Dat komt nu. Nu gaat het weer over taal. Die Whorf was ook amateurtaalkundige, en had veel contact met de beroemde Amerikaanse taalkundige Edward Sapir. Die verzamelde allerlei eigenaardigheden over de voor hem zo vreemde indianentalen. In een van die talen zeg je bijvoorbeeld ‘Dansen gebeurt aan witte adelaar’ en niet ‘Witte adelaar danst.’ Zo leerde hij ook dat de Navajo’s een ‘gebruikt olievat’ betitelen als een ‘leeg olievat’. Dus die indianen dachten dat er niets meer in zo’n vat zit. Dus, zei Whorf, is de taal de oorzaak van hun gedrag. De anekdote vertelt niet of de verzekeringsmaatschappij ook werkelijk tot uitkering overging.
– Leuk verhaal. Maar dat idee dat taal je dwingt om de werkelijkheid op een bepaalde manier te zien, valt dat te bewijzen?
– Nee, tot nu toe is er nog geen bewijs geleverd dat taal je wereldbeeld beïnvloedt. Maar het idee leeft nog steeds voort. Daarover de volgende keer meer.
Deze serie verschijnt op maandag, donderdag en zaterdag in de zomermaanden. Commentaar is uiteraard bijzonder welkom. Reacties worden verwerkt in een mogelijk vervolg op deze serie
Robert Kruzdlo zegt
“Maar dat idee dat taal je dwingt om de werkelijkheid op een bepaalde manier te zien, valt dat te bewijzen?”
Misschien kan de vraag zo gesteld worden: Wat dwingt de taal…, tot het beschrijven van één werkelijkheid.
veraldereerd zegt
Sapir/Whorf.
Zie hiervoor: ‘Het Taalinstinct’ Steven Pinker : blz. 59 e.v.
…… De niets vermoedende arbeider, met zijn wereldbeeld dat gevormd was door zijn linguïstische categorieën maakte geen onderscheid ttussen leeggemaakt en onschadelijk en vandaar pats …. boem. … Benzinedamp is onzichtbaar. ……. Ongetwijfeld werd deze brokkenmaker misleid door zijn ogen, niet door zijn moedertaal
Pinker haalt verder Eric Lenneberg en Roger Brown aan:
1 Whorf heeft nooit een Apache ontmoet, baseert zich op de grammatica van de Apache. Dit maakt zijn redenering circulair.
2. Whorf presenteert de zinnen als slechte woord-voor-woord-vertalingen.
Albert de Jonge