Olga van Marion laat in haar proefschrift zien hoe belangrijk de heldinnenbrieven van Ovidius zijn geweest voor de Nederlandse letterkunde. Renaissance-auteurs fingeerden alle mogelijke brieven van personages uit de bijbel, de mythologie en de geschiedenis die direct of indirect teruggaan op de 21 Epistulae heroïdum van Ovidius, brieven van of aan Medea, Helena, Penelope en vijftien andere vrouwen. Onvermoeibaar schreven grote en kleine dichters vertalingen, bewerkingen en variaties op het thema van de heroïdes. Van Marions lijst van Nederlandse heldinnenbrieven wordt sindsdien op het internet bijgehouden. Af en toe duikt er een nieuw exemplaar op – ik schreef eerder een stukje in neerlandistiek over zo’n vondst. Maar een heldinnenbrief van Ovidius zelf is aan ieders aandacht ontsnapt. Pas nu er een Nederlandse vertaling van is gevonden komt hij in ons vizier. Het betreft een brief van Ovidius die niet behoort tot de Epistulae heroïdum: ‘Biblis aan Caunus haren broeder, uit Ovidus genoomen’, door Hermanus van den Burg.
Hermanus van den Burg
Ilse Dewitte geeft voor de website van de opleiding Nederlands in Leiden regelmatig zeventiende- en achttiende-eeuwse dichtbundels uit, onlangs de Mengelpoëzy (deel 1, 1718) van Hermanus van den Burg. Die bundel doet zijn naam eer aan: de meest uiteenlopende zaken hebben Van den Burg tot schrijven geïnspireerd. Hij was een Amsterdamse kroegbaas die behalve bier en jenever ook schuine moppen tapte: Annemieke Houben behandelt in de DBNL-serie ‘Een gedicht belicht’ zijn scabreuze ‘Zang’ over het ‘fluitspel’. Het is pikant, geestig en origineel, maar uiteindelijk vooral banaal en ordinair. In zijn tijd was Van den Burg een gevierd dichter. Er is zelfs beweerd dat hij in 1719 factor was van de Haarlemse rederijkerskamer ‘Trou moet blycken’. In een lofdicht voor de classicus Petrus Burmannus verontschuldigt hij zich voor zijn onkunde op het gebied van de Latijnse taal. Desondanks is hij vertrouwd met de oude geschiedenis en mythologie: in zijn tijd was alle belangrijke klassieke literatuur in het Nederlands vertaald. Zelfspot is hem niet vreemd: hij schrijft geregeld over zijn armoede, koketteert er ook wel een beetje mee, ziet er zelfs een voordeel in omdat geldgebrek zijn dichtader voedt:
Gebrek is den besten Apollo.
Als ’k geld heb is ’t voor my onmogelyk te blokken,
En al wat ik dan schryf verdient niet dat men ’t leest;
Vraagt gy waarom, myn Vriend? om dat ik dan myn geest
In Bacchus kelder spil, of onder Venus rokken,
Gebrek, waar voor elk schrikt, versterkt myn’ Poëzy.
Dat ’s myn Apol, die zet myn’ Geesten vinding by.
Mengelpoëzy, Ie Deel, p. 223.
Ovidius’ brief van Byblis aan Caunus
Tussen al zijn gedichten staat de heldinnenbrief die lang aan de aandacht wist te ontsnappen. Biblis (eigenlijk heet ze Byblis) schrijft haar broer Caunus. Van den Burg noemt zijn bron zelf: ‘Uit Ovidius genoomen.’ Byblis is verliefd op haar broer. Al ziet zij de onmogelijkheid van haar liefde in, ze kan er geen weerstand aan bieden.
De tekst staat vol motieven die in de heldinnenbrieven voorkomen: smachtend verlangen, tal van argumenten om de geliefde te overtuigen, vergoelijkende drogredeneringen, en aan het eind het dreigement van ‘jij zal schuldig zijn aan mijn dood’. Tot zover niets nieuws. Maar in het geval van Byblis komt daar nog verlegenheid met de situatie bij: zij is zich ervan bewust dat hun verbondenheid als broer en zus hun verbondenheid als man en vrouw onmogelijk maakt. Zij is doodsbang voor Caunus’ reactie en uit schaamte aarzelt zij haar naam bekend te maken in de brief. In de woorden van Van den Burg:
Zy, die van niemant dan van u haar’ hulp verwacht,
Zend u, gelyk een maagd, die dol van min, veracht
Al wat haar’ min weêrstreeft, deez brief, terwyl ik klaagde,
De schaamt belet my u, die my voorlang behaagde,
(5) Te melden mynen naam, en wie my heeft geteelt.
Vraagt gy my CAUNUS, wat, en waar ’t de schryfster scheelt?
Ach ’k wenste dat gy ’t wist, bleef slecht myn naam versweegen!
Ach kost gy BIBLIS niet, myn wensch waar haast verkreegen,
Gy weigerde my niet ’t geen ik van u begeer.
Wist hij maar niet dat de schrijfster van deze brief zijn zuster is! Zij moet zich wel bekend maken. Hij zal het aan haar uiterlijk en gedrag toch ook wel hebben gezien:
(10) Men merkte dan welhaast al stryd het tegens d’ eer,
Aan ’t waterig gezicht, en bleek besturven kaaken,
Dat een verliefde vlam myn ingewand doed blaaken;
Myn kusjes hadden u verwittigt van myn smart,
Zy hadden u doen zien den staat van BIBLIS hart:
(15) Gekus uit andren grond dan Broedermin geboren!
Haar kussen waren dus niet alleen zusterlijk, maar ook erotisch. Daarom is haar liefdesverdriet erger dan dat van andere meisjes, daarom moet zij ertegen vechten. Maar dat gevecht heeft zij verloren:
Ik kon ’t gewelt der min niet langer in my smooren,
En zweer by d’Oppergoôn dat ik ’t alleenig deed,
Tot stilling van myn pyn, en ’t geen ik om u leed.
’k Heb meer dan enig maagd verliefde pyn geleden,
(20) En lang die wulpsche drift in myn gemoed bestreden,
Maar ach! ik val in ’t eind te zwak voor zulk gewelt!
En dan de chantage, trouw me of ik sterf:
Myn vuur dwingt my u hulp te smeeken, diep ontsteld!
In CAUNUS hand alleen staat BIBLIS dood en leeven!
Zy wacht van u met smart wat haar uw gunst zal geeven.
(25) Zy die zulks u verzoekt is u geen vyandin,
O neen’! z’ is al te vast aan u door duble min
Verknocht, maar wil nochtans noch vaster zyn gebonden,
Aan u, haar waardsten vriend en heeller van haar’ wonden,
Byblis put zich uit in argumenten om haar ongeoorloofde verlangen te rechtvaardigen. Zij stelt hun relatie boven de wet:
Laat d’Oude dien de tyd voorzichtig heeft gemaakt
(30) Hen kreunen aan de Wet, die my en u niet raakt,
Vermaak en Wellust zyn de wetten dien ons nooden!
Wie zal ons zeggen wat gelast wierd en verboden?
De goden zullen ons niet straffen, in hun kringen is het immers normaal dat broers met zusters trouwen:
Wy meenen dat al ’t geen wy denken ons ook voegt.
Wie ’t voorbeeld van de Goôn opvolgt leeft steeds vernoegt,
(35) Op hun verheven spoor raakt niemant licht aan ’t doolen!
Vader houdt zoveel van ons dat hij zich er niet tegen zal verzetten:
Uw en myn Vader zal de vlam der Liefde koolen
Niet stooren, hy was nooit zoo wreed, maar minde ons teêr.
Ons bloedverwantschap zal ons dienen voor geweer,
En juist op het riskante punt van de goede naam gebruikt Van den Burg een suikerzoete alliteratie, sno-snap-snoe:
Om ons aan ’t snood gesnap der Lasteraars te onttrekken,
(40) Zulks kan ons snoepen en ons sluiken veilig dekken,
Zoo streelen wy de ziel en treffen ’t minnewit;
Dan spilt de Nyt vergeefs haar vuil begroeit gebit.
Daarna wordt haar toon samenzweerderig, alsof zij de buit al binnen heeft:
Wat zal dan CAUNUS noch aan onze vreugde ontbreeken,
Als wy verliefde taal in ’t heimlyk zullen spreeken,
(45) En opentlyk elkaâr omhelzen, en elks hart
Met kusjes laaven, tot verlichting onzer smart?
Ach! niets dan ’t smaaklyk ooft, daar hemelgoôn op doelen,
Een vuurverwekkend vuur, dat brandend’ kan verkoelen,
Verschoon haar die door nood geperst dit dorst bestaan.
In de peroratio gaat zij nog verder over de schreef: hij heeft de schuld van haar verderf als hij haar niet in liefde aanneemt:
(50) Heb deernis met myn leet en neem myn’ klachten aan.
Gedoog niet dat als ik door liefde gaa verloren,
En uw verachting moede, in eigen bloed moet smooren,
Myn graf rechtvaardig u als mynen moorder scheld,
Want waarlyk! zoo ’k dus sterf, sterf ik door u gewelt.
Mengelpoëzy, Ie Deel, p. 57-59.
Dat is de hele brief, met 54 verzen een uitzonderlijk korte heldinnenbrief: de Epistulae heroïdum variëren van 118 tot 378 verzen. Bij de 21 bekende Ovidiusbrieven wordt de lezer geacht de context te kennen. Ovidius geeft geen inleiding over wie Briseïs, Dido en Phaedra zijn en zonder kennis van de verhalen van Homerus, Euripides en Seneca zijn allerlei allusies in de tekst niet te begrijpen. En zo is het hier ook met de Biblis van Van den Burg: zij is een heldin zonder context, wij moeten die zelf opzoeken. Dat is snel gedaan: de liefde van Byblis staat achterin het negende boek van de Metamorfosen. Dat is een verhalend gedicht in vijftien boeken, die allemaal ongeveer 800 alexandrijnen omvatten. Het vertelt ruim honderd mythologische verhalen die eindigen met een gedaanteverwisseling, goden of mensen worden planten, dieren of natuurverschijnselen zoals een bron of een rivier. Ovidius geeft de complete tekst van Byblis’ brief, 34 verzen. Van den Burg heeft er 54 van gemaakt; Latijn wordt altijd langer als je het vertaalt, zeker in poëzie. En vooral als je er nog wat bij verzint om het mooier te maken.
Byblis is geen voorbeeldig meisje zoals Thisbe, zij is niet geschikt voor de schoolbloemlezing. Incest van broer en zus komt in de literatuur vaker voor: de verkrachting van Davids dochter Tamar door haar halfbroer Amnon is de stof van elf Nederlandse heldinnenbrieven en twee treurspelen, waarvan er een volgens de gegevens in Ceneton maar liefst 39 maal gedrukt is. Ook in de mythologie zien we incestueuze verhoudingen: Jupiter is getrouwd met zijn zuster Juno, en dat is maar het begin van een lange reeks in de Griekse en Romeinse goden- en heldensagen. Dat Van den Burg met zijn grove pen dit gevoelige motief kiest is toch wel opmerkelijk. De vraag is nu wat zijn precieze bron is – want Latijn kan hij niet lezen – en hoe dicht hij bij zijn origineel staat.
Laat een reactie achter